top of page
  • Writer's pictureStefaan Segaert

2015 Verrassend Marokko

Updated: Jun 28, 2021



Fietstocht door verrassend Noord-Marokko van 1 april tot 19 april 2015 Op zoek naar de ziel van Abdelkrim. Woensdag 1 april ’15 Acht uur na elkaar gefietst om in Valenciennes te geraken. Groggy van de tegenwind maar ook heel zen. Op de trein naar Douai geniet ik van het lichtvoetige ‘Liefde met een lok haar’ van Mohamed Mrabet. Wachten op de perrons is in perfecte harmonie met de stamprit zoals computerletters kalligrafische oproepen. Indrukwekkende kathedraal van Amiens bezocht en met een Parijse Viëtnamees een lange fijne babbel. Nachttrein naar Toulouse. Blijf zo zen als een ei. Donderdag 2 april ’15 Trein van Narbonne naar Perpignan. Zicht op roze flamingo’s op stukjes Middellandse zee. Spoorwerken en dus voor de eerste keer mijn fiets in de busbak. Die bus zwenkt, wringt en slingert zich door een stuk lage Pyreneeën via de majestueuze versterkte burchten van Collioure en brengt me naar Cerbère. Enkele kilometers verder ligt Portbou in Spanje. Alles loopt werkelijk op wieltjes en op rails. Een schitterende klim van Cerbère naar Portbou, onderweg cactussen en hoffelijke chauffeurs. Magnifieke vergezichten. Vanuit Portbou een rechtstreekse verbinding met Barcelona op een lege trein. Schoenen af, kousen uit, benen strekken voor een lange leesbeurt in het verrukkelijke ‘Huis van de moskee’ van Kader Abdollah met de strijd van de sjah en de ayatollahs voortdurend op de achtergrond. Teveel gejuicht? Spaanse doorgang is plots ontzettend complex geworden. De beambte van de infobalie in Tarragona zucht en kreunt, treinfolders en detail-en overzichtskaarten kunnen voorlopig weinig snelle reisschema’s opleveren. De fiets is de grote boeman, hij mag enkel op superlokale lijntjes en daarom schiet ik maar met hele kleine beetjes op. Er is in Aguillas ook nog een bottle-neck naar Almeria, laat staan Granada. Kortom : het is een zootje! Er liggen gewoon te weinig rails in Spanje. Omdat terplekke trappelen ook geen optie is neem ik opnieuw een boemeltje, deze keer naar Tortosa, het is blij zijn met elke kilometer dat ik Marokko nader. Afwachten hoe vlot het van daar naar Valencia, Alicante en Murcia zal gaan. Het zouden wel eens vier treindagen en één Zuid-Spaanse fietsdag kunnen worden. Voorlopig aan geen kanten Marokkaans land in zicht … Vrijdag 3 april ’15 De trein van Tortosa naar Valencia passeert langs miljoenen sinaasappelbomen. De grond is dieprood en de temperatuur buiten stijgt gestaag. In ‘Het Huis van de moskee’ landt ayatollah Khomeiny vanuit Parijs met zijn concorde in Teheran, de beroemde vlucht die Iran diepgaand zal veranderen … Een moeder op de trein slaapt. Haar kinderen zingen liedjes en aaien haar. Het stuk Spanje tussen Xativa en Vallada is het mooiste tot nu toe. Nog eens duizenden sinaasappelbomen op terrassen van donkerrode grond. De stad Valencia is een voltreffer. Stad met de fiets verkend. Kerken, basilieken, kathedralen, koorknapen zingen Goede Vrijdag-nummers. Het park loopt vol, ik kuier nog wat achter het station, een gesprek met een aanhanger van Podemos over de tanende populariteit van de stierengevechten. Een politieke breuklijn tussen links en rechts. Er is geen yoghurt bij de Chinese superette. Zeer interessante maar uiteenlopende gesprekken bij een korte tussenstop in Alicante. Aan het station ontmoet ik Enrique. Na de obligate maar doorgaans vijf saaie beginvragen (waar kom je vandaan?, ben je op reis? ….) doet hij zijn visie op Spanje uiteen. In Podemos heeft hij geen vertrouwen, hij vindt ze utopisch, zeker hun standpunt om iedere burger een basisinkomen van zeshonderd euro te geven is ronduit ‘Zuid-Amerikaans’. Als student rechten en business hecht hij veel belang aan kwaliteitsvol onderwijs en daar wringt volgens hem het Spaanse schoentje. Op alle nivo’s wordt er veel te weinig aan kritische meningsvorming gedaan. Onze basis zit fout, de mentaliteit moet veranderen, we moeten harder werken en hij wijst minachtend naar enkele adolescenten die genieten van de zon op een bankje. Zijn stage in Ierland heeft hem overtuigd dat er een ‘ommezwaai van de geesten’ nodig is. Een half uur later bots ik op een complete tegenpool. Fernando voert actie met een groep thuislozen voor het recht op huisvesting. Van alle problemen in Spanje is Allicante er het ergste aan toe zegt de Dominiek Willaert-achtige woordvoerder. Ze bezetten en kraken reeds 94 dagen een lege supermarkt. Doordat de Spaanse regering de banken heeft moeten redden werden sociale voorzieningen sterk afgebouwd is hun analyse. Ik vraag om foto’s te nemen, we wisselen kaartjes uit en ik beloof ruchtbaarheid te geven aan hun actie. Met een button ‘Stop Desahucios’ fiets ik verder. Zouden ze al van Hart boven Hard hebben gehoord? Zouden ze Dominique Willaert kennen? Voor de rest lijkt Almeria in een permanente pretparkstatus te vertoeven. Flashbacks van Lloret de Mar. Tot mijn eigen verbazing begint het nu toch flink op te schieten. Er is nog een trein naar Aguillas vanuit Murcia. ‘Op plaatsen als Murcia en Almeria zijn alle volkeren ter wereld, zoals Marlboro overal te krijgen is’, zegt Kassim op het perron. Hij speelt gitaar om te overleven, mijn vraag over papieren lacht hij weg. ‘En er zijn drie miljoen Arabieren in Spanje’, voegt hij eraan toe. In het straatbeeld en de tent waar ik ga eten: veel Nigerianen, Senegalezen, Malinezen kom ik te weten. Nog één uur treinen, een honderdtal kilometer fietsen en Almeria is eindelijk in zicht. Het idee om in Motril onder Granada de boot te nemen is verlaten. Zaterdag 4 april ’15 Om zes uur arriveer ik compleet met roodgeblakerde armen –zelfs de Marokkanen noemen me ‘complètement bronzé’ – in Almeria aan. Een deel van de tocht, bijna afgebroken negen uur op de fiets, verloopt vlekkeloos, een deel draait helemaal in de soep, maar eind goed al goed want er is warempel een nachtboot naar Melilla. Het mooiste en fysiek zwaarste deel is de kustweg van Aguillas naar Carboneras. Een absoluut zenstuk is een lange langzame klim landinwaarts richting Nijar, het gaat conditioneel uitstekend. De laatste veertig kilometer geraak ik op een ventweg van de autostrade naar Almeria die van redelijk berijdbaar naar een complete horrorbaan evolueert. Het is niet de bedoeling – ik raad het niemand aan- om door deze zee van plastiek te proberen met een fiets Almeria te bereiken. Er zijn geen aanduidingen, er zijn vooral verbodsborden om te fietsen. Bovendien: het is brandend heet, mijn watervoorraad slinkt en ik zit op den duur vast achter een hoge draad. Waarschijnlijk een natuurgebied, de draad is met Europees geld gezet, ik twijfel of ik bij de onbeschermde planten of dieren mag worden ingedeeld. Er waren gelukkig ook fantastische en hartverwarmende ontmoetingen. Ik fiets dertig kilometer zij aan zij met Gary van Schotland. Het klikt wonderwel: we wisselen uit over ‘the Scottish nationalist party’ (die volgens Gary Schotland op een dood spoor zet), over rugby, de keuzes van onze zonen, generatie-armoede in Glasgow en de hitte van de voorbije dagen. In Carboneras is er Werner, een wietrokende Duitser, maar wel één met een hart en steengoede tips over zonbescherming en rechts of links aan de enkele kruispunten. Midden in ‘Plastic Land’ – Almeria en omgeving is bedekt onder een gigantische laag folie, nog nooit zoveel chaotische serres bij elkaar gezien, er worden bijna het hele jaar door tomaten, paprika’s, bonen en watermeloenen gekweekt (het deeltje dat ik zelf kon waarnemen)- ontmoet ik per toeval Mamoetou uit Mali die me warempel in het Nederlands aanspreekt als hij hoort dat ik van Lokeren ben. Hij woonde ondanks zijn jonge leeftijd een hele tijd in Assenede. Zijn familie werkt hier in Zuid-Spanje in de serres. Zwaar en slecht betaald? informeer ik. Hij knikt. Een Marokkaanse opa neemt een foto van ons. In Campohermosa, in San Isidiu kom ik meer zwarte Afrikanen tegen dan Spanjaarden. Er begint me een lichtje te branden. De compacte schapenkuddes die ik tussen de schotse en scheve serres tegenkom zijn bedoeld voor deze nieuwe migranten. Wie de wereld graag overzichtelijk houdt is er weer aan voor de moeite. Die immense ruimtelijke plastieken wanorde confronteert me ook met meer vragen dan antwoorden: Is het een goede zaak dat deze arme Afrikanen hier een nieuw leven kunnen uitbouwen? Wat met hun rechtspositie? Zijn er vakbonden die hen verdedigen? Zegt Podemos iets over hun situatie? Hebben deze tomaten een ekologischer voetafdruk dan diegene die in onze serres verwarmd met stookolie gekweekt worden? Welke positie hebben de Malinezen en Marokkanen in de Spaanse samenleving? Hoe verloopt het samenleven met de Spanjaarden? Onderhouden ze met een deel van het geld een deel van hun familie in hun thuisland. Hebben ze culturele organisaties? Hoeveel verdienen ze? Hoe moet ik me ethisch opstellen tegenover mijn vrouw die goedkope tomaten in maart in de LIDL koopt? Wat denkt Veronique Leuntjens hier over? En Jan Boulogne van UNIZO? Heb ik mijn introductie voor een debat op 26 mei in Lokeren hiermee op zak?In een Marokkaanse tent bestel ik achtereenvolgens kip met frieten, een harirasoep, een Ijscoup Mozart, twee koffies en nog een soep. Mijn achterste doet zo’n zeer, mijn suikerspiegel zo gezakt dat ik eeuwig op deze lelijke plastic leunstoelen wil achteroverplakken. De boot naar Mellila is gepland om in de ochtend aan te meren. Inch ‘ Allah, als Allah het wil … Zondag 5 april ‘15 Als ik van de ferryboot afstap in Melilla ben ik nog altijd niet in Afrika, deze stad is net als Sebta of Ceuta een stukje Spaanse enclave. De stad is op deze paasdag nog in een diepe slaap, ze geeft een steriele indruk. De grensovergang is niet echt geweldig georganiseerd, de sfeer is er zelfs behoorlijk nerveus, bijna grimmig. Ik laat me de bocht voor mijn stempel bijna ringeloren voor twintig euro door een kerel die zich als een hulp van de douane uitgeeft. Net op tijd bijt ik van me af. Kinderen huilen, een jongetje bedelt om geld, iemand anders met enkel twee stompjes van armen doet hetzelfde maar hij kan het geld niet aannemen en knikt naar zijn jaszak. Tegelijk : een rustgevend praatje met diegene die mee aanschuift. Na één uur gaat het plots vlug en twee minuten later ben ik een compleet andere wereld. Het straatbeeld is overrompelend, de drukte en de kleurrijke indrukken snijden me de adem af. Na twee minuten houd ik halt bij een besnijdenisfeest, moeders maar ook vaders met één tot twee jarige jongetjes gewikkeld in een smetteloos wit dekentje dragen de nietsvermoedende kereltjes binnen. Een gnaoua-groepje trommelt en kleppert en zingt erop los. Om de pijn te verzachten? Een soort Rode Kruis-verplegers verwelkomen de ouders. Even verderop een markt. Een jongen van hooguit vijftien kan niet teruggeven op mijn aankoop van twee bananen met een biljet van honderd dirham (tien euro). Ik trek dus eerst naar de bakker om mijn briefjes kleiner te maken. Overal waar ik kom, boodschappen doe, koffie drink, de weg vraag word ik als een vreemd maar prettig curiosum behandeld. Alle contacten verlopen echter extreem hartelijk, extreem eerlijk, doorspekt met zeer veel humor, als je aan één iemand de weg vraagt heb je meteen vijf mede-geïnteresseerden. De fietstocht via een stadje dat aan Nador plakt is veel zwaarder dan ingeschat. Het is geen millimeter plat maar tegelijk adembenemend mooi. Boeren maar nog meer boerinnen bewerken het land met meestal zeer eenvoudig alaam. Als je twee appelsienen koopt is het alsof je hen een groot lot schenkt, ze zeggen tien keer ‘merci bien’. Het landschap kent honderden tinten van rood, grijs (net als mijn kont denk ik). Er staat veel in bloei. Straatventers, soms kinderen verkopen aardappelen, olijfolie, enorme ajuinen, maar ook vis die ze net uit de zee hebben gehaald. De kilometers gaan extreem traag, de wind zit scheef, heb enorme zadelpijn. Iedereen zwaait maar de vrouwen niet of zeer ingetogen. Nog 25 kilometer. Een tagine en een harirasoep geeft nieuwe kracht. De wijk Sidi Abid in Al Hociema is het eindpunt voor vandaag. De vader van Karima Harrouch wacht op me. Kan ik eindelijk dat potje confituur afgeven. Maandag 6 april ’15 Tot Ajdir was de weg gisteren zo plat als een vijg op die laatste twintig veel te lastige kilometers. Mannen werken tot ’s avonds laat verder op het land, ze schoffelen of steken paprikaplanten in de grond. Herders maar ook herderinnen waken over kleine of grote kuddes, vooral schapen. Ik fiets door de geboortestreek van Abdeslam en Ahmed. Abdeslam arriveerde in 1965 in Lokeren, hij was daarmee niet de eerste Marokkaan in mijn thuisstad. Ik geloof dat de vader van Mohamed waar ik in Tanger zal overnachten hem al voor was. Ge zult afzien’, schreef Mohamed Achaibe kort voor mijn vertrek. Hij heeft gelijk. ‘Al Hoceima binnenrijden of buitenrijden is gelijk de Mont Ventoux’. Helemaal waar! De laatste tien kilometer zijn een ware beproeving. Het lijkt wel of de stad in de hemel is gebouwd. Een politieagent doet me stoppen; hij zegt dat het nog één kilometer is naar de wijk van Abdeslam. Dat blijken er vier te zijn. De stad Al Hoceima geeft een ontzettend dynamische indruk. Cafés zitten stampvol omwille van Barcelona-Real Madrid. De blauwe ‘petit taxi’s’ rijden op en aan, met een klein handgebaar doe je ze stoppen. Het lijkt wel de belangrijkste broodwinning in de stad. Klanten zijn zowel jong, oud, man, vrouw, soms alleen, soms wordt er nog iemand opgepikt. De stad is trouwens één hellend vlak. De pittige auto’s hebben een perfect vermogen om in Al Hociema hun kilometers te malen zal Ahmed me duidelijk maken. De wijk Sidi Abid is snel gevonden, maar samen met Kassim sta ik aan de verkeerde school waar Abdeslam zou wonen. In mijn lastige zoektocht naar de Rue Arahamina 22 verzamelen er zich een tiental jongeren, de meesten zijn het Frans niet machtig. Een taxichauffeur wijst ons naar een andere school. We vinden de plek. Ik bied mijn hoofdhelper geld aan maar hij weigert. Hand op het hart. Ik doe dit uit vriendschap. We informeren in een cyberwinkel naar een Belg die Abdeslam heet en bellen uiteindelijk aan een nieuw huis aan. Er zijn verlossende woorden door het antwoordapparaat. Ahmed en zijn nonkel dalen de trap af en laten me binnen in wat eruitziet als een reusachtig huis. De douche is meer dan verkwikkend, ik besluit een rustdag in te lassen. We eindigen mijn eerste Ronde van de Rif met muntthee, wisselen uit over mijn reistraject, over de berberse taal (die je enkel kan leren door ze veel te horen) , over de stad, de aardbeving in 2004, over twee keer per jaar aardappelen kweken, je kan in januari al een eerste keer planten. In de verte en ’s morgens vroeg hoor ik de muezzin die de gelovigen oproept tot gebed. Abdeslam is elke morgen op rond vijf uur en start de dag met gebed, ik eet een vol stokbrood. De voetverkenning doet deugd. Abdeslam wijst me eerst de weg naar de haven waar kleine vissersboten hun sardienen, paling en allerlei soorten die ik niet ken aanbieden op de kades. Honderden mannen staan er op wacht, de meesten toeschouwers en enkele zijn kopers. Een Spaanse Marokkaan die nog in Béziers heeft gewoond wil de hele dag met me doorbrengen, me gratis onderdak geven, me de stad tonen. Het kost me veel moeite hem af te schudden, hij roept me nog toe ‘we zien elkaar terug, in de hemel of de hel’ en lijkt niet eens boos dat ik zijn aanbod afwijs. Het is opnieuw bewolkt, er hangt zelfs regen in de lucht. Hoeveel duizenden taxi’s zouden er hier rondrijden? Hoeveel verdienen ze en hoe worden ze betaald? De vrouwen gaan nooit naast de chauffeur zitten, de mannen haast altijd. Kuierend door de stad kom ik sommige mensen twee of drie keer tegen, ik begin me ook al wat te oriënteren. Dichtbij één van de grote moskeeën van de stad spreekt Ali me aan in vlekkeloos Nederlands. Hij doet me aan Liam Neeson denken. Woonde in Den Haag, maar wil hier nu zijn dagen slijten. Zwaar verleden en schijnt ook iedereen op de markt te kennen. Nodigt me uit voor koffie in een rokerig authentiek Marokkaans café. Er draait een film met Sean Connery. Hij is opvallend mild voor de koning, niet voor zijn vader. Mohamed VI zou extra vergunningen aan de taxichauffeurs eigenhandig hebben uitgereikt en trekt de regio uit het slop. Tegelijk werden vierduizend demonstranten van de ’20 februari-beweging’ recent opgepakt die op straat kwamen voor betere sociaal-economische rechten. Het klinkt als warm en koud tegelijk blazen. Het systeem deugt niet maar de onmetelijk rijke koning is best wel ok. Via Ali belandt ik bij Said die een handeltje met me wel opzetten. Hij toont me tientallen foto’s van zijn banketbakkerstaarten en daarna van zijn vier kinderen bij drie vrouwen. ‘Om een normaal leven te kunnen leiden heb je minstens duizend euro nodig’, rekent hij voor me uit. Hij verdient er vijfhonderd en zijn vrouw die in een cateringbedrijf werkt ook en daar kunnen ze het mee redden. Het gebrek aan sociale zekerheidsrechten is het absolute minpunt aan Marokko, ‘als je dom bent dan kun je het wel schudden’. Hij heeft een handeltje voor ogen dat ik met vijftig Belgen naar Marokko fiets en dat hij met dertig Marokkanen op tegenbezoek komt. Hoewel fietsen totaal zijn ding niet is, lijkt hij een kant en klaar businessmodel voor ogen te hebben. Zowel Ali als Said toon ik het krantenartikel van mijn zoon ‘Als piraat verkleed met de fiets naar Marokko’. Ze vinden het zowel hilarisch als interessant en lezen het artikel van a tot z. Beiden benadrukken dat het rustige leven hen in Marokko houdt. Hoewel de stad voor mij iets opgejaagd heeft benadrukken ze het relaxte van Al Hoceima. De gehavende man zonder tanden kom ik voor de derde keer tegen. Net als aan de zeehaven en op de markt is Mohamed zeer enthousiast om me te zien. De rust van het lezen in ‘De nieuwe religieuze intolerantie’ van Martha Nussbaum is meteen over. Hij is zo overweldigend dat ik niet meer goed weet hoe ik hem moet afschudden. Hij legt bovendien een behoorlijk stuk marihuana op tafel, vraagt me vriendelijk doch beslist om eraan te ruiken, geeft me een ferme kus op mijn voorhoofd, neemt daarvoor mijn beide oren vast en vraagt me waarom ik zo huiverig ben voor planten uit de natuur en wat ze voortbrengen. Hij wil me vergezellen tot Abdeslam maar moet gelukkig nog een jeansbroek in een pitabar verkopen, waardoor ik hem kwijt geraak. Nussbaum leest intussen als een boeiende sneltrein. Veel ideeën maar ook personages en contexten uit ‘Politieke emoties’ komen terug. Moeiteloos laveert de filosofe tussen de Holocaust, de Amerikaanse en de Finse samenleving. Nussbaum is altijd zeer genuanceerd op dreef: als ze bijvoorbeeld angst (voor die vreemde Andere) analyseert wil ze er geen komaf mee maken maar ook wijzen op de biologische nuttige darwinistische component. Mark Nelissen is near. Tegelijk wijst ze op het compleet irrationele van veel van onze angst. Zo haalt ze Solomon Asch aan op pagina 52 en zijn theorie van peer pressure : ‘Mensen sluiten zich bij andere mensen aan, zelfs als het over duidelijke fouten in de zintuiglijke waarneming gaat, omdat ze uit schaamte of angst geen geïsoleerd standpunt durven in te nemen’. En zou Nussbaum Bart de Wever met zijn uitspraken over de berberse Marokkanen niet perfect kunnen counteren met ‘Mensen uitselecteren op basis van hun religie of etnische afkomst is altijd problematisch, omdat we daarmee het risico lopen een bepaalde groep te stigmatiseren en daarmee de spanningen tussen de verschillende religieuze en etnische groepen te vergroten’ (p.59). Met Ahmed en Abdeslam overleggen we in verband met morgen. Is er een bus naar Kassita of Aknoul overdag? Ketama is als centrum van de kifteelt sterk te vermijden, daarover is Ahmed stellig. Je kan daar als weerloze fietser behoorlijk aangeklampt worden … Ahmed maakt me ook veel wijzer in de wereld van de petit en de grand taxi’s, hij legt me het systeem van de vergunningen uit. Het blijft een belangrijke kwestie in de stad en de koning heeft met het uitreiken van extra gratis vergunningen zijn populariteit sterk opgekrikt. Dat hij bovendien deze regio als vakantieplek uitkiest is van grote symbolische waarde. Ik moet met in mijn achterhoofd het kritische boek ‘Le Roi Prédateur’ op de tippen van mijn tenen staan om iets van die genegenheid van het volk voor haar vorst te kunnen vatten. Hij legt me ook uit dat er verschillende muntthee gedronken worden en dat deze in de lente gezoet wordt met alsem omdat de verse munt van buiten dan nog te bitter is. Dinsdag 7 april ’15 Abdellah raadt me aan om naar Kassita te fietsen, daar beetje te rusten en te eten. De babytalkpoeder voor mijn zadelpijn verricht voorlopig wonderen. Ik hou een eerste halte in Imzouren. Het is een plek om Marokko nog veel authentieker te beleven. Veel blikken, maar allemaal of hartelijk of sterk verbaasd. Ook hier speelt alle leven zich op straat af. Doodarme mensen, ik word ook meteen door enkele kinderen aangeklampt die zakdoeken verkopen. Een bakker heeft goed te doen, een jongen op kapotte sandalen duwt een stootkar waarvan één band plat is, een andere jongen loopt erg demonstratief met een uitgestoken hand op allerlei groepjes toe. Ik wil hem een stuk van tien dirham geven maar de bakkersjongen jaagt hem weg. De klederdracht is zeer uiteenlopend. De meesten zeer gewoon naar Belgische normen, sommige ouderen in djellaba, sommigen met een puntmuts, de meeste vrouwen gesluierd, enkelen bedekt met een nikab. Ik maak er een sport van om naar zoveel mogelijk vrouwen en mannen te zwaaien of te knikken. Onderweg: de politie is inderdaad mijn vriend. Geen enkele argwaan maar zelfs fysieke schouderklopjes en “bonne chance”. Ik zet mijn toer verder richting Kassita, er volgen gegarandeerd nog extreem zware delen. Zolang ik in de vruchtbare vallei van de Nekor blijf is de rit zeer goed verteerbaar. Ook het talkpoeder voor mijn dieproze billetjes werkt voorlopig uitstekend. Veel kinderen die eieren of melk verkopen, een twintigtal mensen zijn bezig hout aan het kappen, een broer en zusje van hooguit acht vervoeren de lichtere schors met een ezel naar een plek verderop. Geen speelpleinwerking voor hen. Vrouwen en mannen zijn druk in de weer met doorgaans veel te korte schoffels. Wat een taai volk! Voor de zware klim bij het verlaten van de vallei informeer ik naar soep. Een man uit Borgerhout leidt me naar een tafeltje van botermelkpap. De gierst is zo dik dat het meteen verstopt in zijn trechter als hij het in mijn waterfles wil overgieten. Er zijn intussen al vijftien omstaanders. Eén die vraagt of ik op zoek ben naar drugs, één tiener met een kanjer van een beugel die in vlekkeloos Engels babbelt en die een foto neemt van mij met een opa die dan weer in Frankfurt werkte. De bergpas naar Kassita doet me meteen terugdenken aan het Albanese noordelijke hooggebergte of dat venijnige stuk van Kosovo naar Rozafa in Montenegro. 14u51. Kassita bereikt. Naarmate de top meter voor meter is gehaald, steekt dikke mist op en begint het flink door te regenen. De keuze voor een slaapplaats is vlug gemaakt want er is slechts één herberg. Voor vier euro is er een kamer, een kraantje waar af en toe water uitkomt, een zeer gammel bed, en de klink zal er gedurende mijn verblijf wel twintig keer uitvallen. Ik word door drie locals onthaald. Eén draagt mijn bagage naar boven en toont me het kraantje, de baas zegt de prijs en is trots dat ook een Ier en een Britse overnacht, één jongen die Frans kan vult een formulier in dat er gewichtig uitziet. De tocht naar Aknoul zal morgen van het zelfde laken een broek zijn, twintig kilometer pijlrecht klimmen (maar zeker niet pijlsnel, eerder hemeltergend traag) maar het tweede deel naar Taza zou verteerbaarder zijn. Honderd kilometer en een uitdaging voor morgen. In een lokaal tentje een fantastische tagine met aardappelen, erwten, wortelen, stukje schaap en veel kikkererwten. Muntthee? Dat halen we even bij de buren. La vie sans complexes. De jongen die afwast kijkt met prettige ogen naar die Belgische gast, hij doet me sterk aan Nacer Chadli denken. Wat een fantastische plek om Martha Nussbaum te lezen! De avond valt over Kassita. Het blijft onophoudelijk regenen, maar het leven op straat valt op geen enkel moment stil. Na een zoveelste verrukkelijke soep roept de muezzin voor de zoveelste keer de gelovigen op tot gebed. De jongeman die soep bediende doet zijn gebed rechtopstaand en zelf-reciterend. Ook de jonge Chadli rolt zijn matje uit, ze wisselen elkaar af. Via een spiegelruit volg ik de bidtaferelen. Het is geen moment om af te rekenen. Intussen neemt Nussbaum duidelijk politiek stelling als ze stelt dat met betrekking tot het migratievraagstuk in Europa: ‘De huidige situatie in Europa is heel anders dan de Verenigde Staten: een afnemende bevolking vereist immigratie, en de nieuwe migranten zijn zo talrijk dat ze niet eeuwenlang dezelfde beledigingen over zich heen kunnen krijgen als de joden zonder dat dat enorme maatschappelijke opschudding veroorzaakt’ (p.79). Bescheiden inzicht : er is eigenlijk een ongelofelijke diversiteit binnen de Marokkaanse samenleving terwijl we daar vaak monolithische uitspraken over doen. Hier in een luidruchtig voetbalcafé komen sommigen van de moskee terug, er zijn jonge Marokkanen die meer, minder en niet traditioneel zijn gekleed, er zijn cafés waar de kif je in de ogen slaat en andere zijn rookvrij (een minderheid). Sommigen zijn gebiologeerd Juventus-Fiorentina aan het volgen, anderen keuvelen met vrienden. Een jongetje heeft succes met zijn honingzoete ‘worsten’ in een afgesloten emmer, een oude man probeert sleutels te slijten zonder succes. Heeft deze samenleving jeugdhuizen nodig? De jongeren lijken in dit café perfect welkom, hoeven zelfs niet te consumeren en lijken ontzettend leuke netwerken te kunnen onderhouden. Woensdag 8 april ’15 Goede beslissing genomen om de bus te nemen van Kassita naar Taza. Het blijft regenen in dit bergdorp, het eerste deel naar Aknoun ziet er vanuit mijn raam gewoon ondoenbaar uit qua hellingsgraad en in het tweede deel zijn zware wegenwerken aan de gang wat de tocht ook zeer hachelijk zou gemaakt hebben. Op de bus achter mij een vrouw met een baby en de penetrante geur van babymelk, voor mij zitten twee vrouwen over te geven in een plastic zak die ze delen, de weg is extreem hobbelig in het hart van het Rifgebergte. Veel schapenhoeders onderweg, ook wat troosteloze dorpen. De fiets kan probleemloos mee op de bus, je mag hier zelfs met een koelkast of aap opstappen, het is de gewoonste zaak van de wereld. Taza geeft meteen een overweldigende indruk na het overzichtelijke Kassita en het al bij al kleine Al Hoceima. De diversiteit van beelden, doodarme mensen, lichtblauwe taxi’s smakt me weer in het gezicht. In een statige taverne wil ik de stad theedrinkend op me af laten komen. Omdat ik niet de halve stad op zoek wil gaan naar een WC met bril steek ik ook deze grens over: rechtopstaand kakken en me ‘manueel’ reinigen, een waterkraantje helpt me een nieuwe ‘ervaring’ keurig af te ronden, ook toiletpapier is niet voorzien bij de attributen. De stad is een plek van handel, er zijn veel meer vrouwen op straat dan in Kassita, mensen met pakjes sigaretten doen hun ronde, twee mannen lopen elk met twee kippen zonder kippekop en met alle pluimen er nog aan keuvelend op straat. Meisjes met en zonder hoofddoek stappen uit en in de lichtblauwe taxi’s van Taza. Een man van Agadir spreekt me in perfect Frans aan, mijn fiets en bagage blijkt een magneet voor babbeltjes, knikjes, handgezwaai, oogcontact. Ik voel me ongelofelijk op mijn gemak. Als Carolyne Steel in ‘De Hongerige Stad’ vaststelt dat het zichtbare voedsel (en kleuren en geuren) uit onze steden is verdwenen dan heeft ze het zeker niet over de souks van Taza. Dit stukje Afrika is helemaal nieuw voor me. Artisjokken, een kippenren midden in de stad, grote trossen munt en koriander, enkele vrouwen met een paar potjes kikkererwten, olijven, duizenden sinaasappels, brandhout, look, een donker ateljee waar aan brommers wordt gesleuteld, enkele politiemannen die een man als het ware omsingelen die zich als ontevredene tot het volk richt, op hele kleine stadskarretjes liggen eieren op karton gestapeld. Zonder veel sociale zekerheid is het voor ontzettend veel mensen hier elke dag weer knokken en zwarte sneeuw trotseren (denk ik). Het overleven versus leven maakt me weer ontzettend weemoedig. Als je als zwerver geen mogelijkheid hebt om je versleten sandalen te vervangen, weet ik niet hoe daar mee om te gaan. En zeker als kinderen mee moeten zien te overleven … Het lijkt wel een collectieve straf dat bezems, schoppen, sikkels, spades, ‘kappers’ … geen lange steel mogen hebben. Wie ermee werkt staat voorovergebogen of gehurkt en alvast ogenschijnlijk in een ergonomisch lamentabele positie. Wegrijden van Taza richting Fes lijkt wel een zondagsritje. Een strakke wind in de rug, galante chauffeurs, en plots is het weer 25 graden. Mijn kleren en ikzelf drogen helemaal op. Tien kilometer buiten de stad – Taza is erg intens maar ook zeer compact, er is nog een strakke scheiding tussen stad en niet-stad, tientallen herders waken over kleine kuddes net buiten de bebouwing- doe ik nog een terrasje. Gewoon omdat het zo verschrikkelijk sfeervol is en zo’n terrasje bij uitstek ‘la vie quotidienne marocaine’ in zich draagt. De stad verlaten wil ook zeggen dat je weer in een mannenwereld terechtkomt, de vrouwen lijken weer even weggegomd uit het openbare domein. In het zeer toepasselijke ‘Café Voyageurs’ ga ik middagmalen. De rit is gewoon subliem: het landschap zeer bekoorlijk, olijfbomen, planten in bloei van 1001 kleuren. Het restaurant lijkt wat meer middenklasse maar aan de rand van een gigantische veranda zoeken verkopers van damesschoenen en houten keukengerei, vrouwen in armoede naar empathische zielen. De ongelijkheid is overal , je ontkomt er niet aan in Marokko. De obers in kraakwitte jassen verdienen wellicht een veelvoud van de parkeerwachters die in de hitte en het stof parkeerplekken aanwijzen. Waar ligt de grens tussen haves en have nots? Gedachte: als Marokkanen me zeggen dat het leven hier zo relaxed is, hebben ze het dan vooral of ook over een meer eenvoudig leven dan wij doorgaans kennen? Is er hier ook zoiets als keuzestress of in veel mindere mate? Op het platteland ga je misschien vandaag en de rest van de week schapen hoeden en daarna aardappelen rooien of look verkopen? Het moet nu dichtbij de dertig graden zijn. Maar een voortdurend briesje maakt de tocht zeer draaglijk. Ik overdrijf niet als ik zeg dat iedereen zwaait, veel winkeltjes lijken weinig te doen te hebben. Munttheetijd en binnen kijken naar een koers in Spaans Baskenland. Wat de Ronde van Vlaanderen betreft hoor ik dat er geen Belg en geen Marokkaan heeft gewonnen. Meer details zijn er niet. Ben nog een flink stuk van Fes en Sidi Haracem gestrand. Lange tijd een prachtige baai kunnen volgen maar eens ik die moest verlaten werd het weer knap lastig. Honderden plukkers in de weer met een soort peulvruchten die de plukkers alleen, in kleine groepjes of op een levendig marktje in immense grote plastic zakken verkopen. Samen met Ali sla ik het vanop een afstand gade. Onderweg: lijnvissers met zelfgemaakte bamboepersen aan de baai, vele groepjes vrouwen met kinderen aan het strand of op een deken op het gras. ‘Bonne courage’ roepen de meesten terwijl het natuurlijk andersom is: de meesten hebben een tien keer taaier leven dan deze vakantievogel. Hassan is de leukste ontmoeting van vandaag. Hij fotografeert me met rode bieten en appelsienen in de hand, omgekeerd vindt hij het bijzonder om te worden vastgelegd op mijn toestel. In rudimentair Frans een gesprek over de vorige koning, ook Hassan, over zijn drie kinderen, over de grond rond Chefchaouen waar je maar iets in de grond steekt en het schiet er al weer uit. Hij wijst trots op zijn uien, wortelen. Ik zie veel verkopers en weinig kopers en toch blijven ze altijd supergoedgezind. De armste herders toveren de breedste smileys op hun geroosterde gezichten. Er moeten miljoenen Marokkanen zijn die een groot deel van hun leven in de pure natuur doorbrengen. Een tweede deel zit in de steden en een derde deel wacht op betere tijden lijkt het wel. Donderdag 9 april ’15 Gisteren in een tankstation gewacht op iemand die me onderdak zou geven maar niet is opgedaagd. Ik beloofde menige Marokkaan niet in het donker te fietsen maar nood breekt voor de tweede keer wet. Naar Sidi Haracem is het nog twintig kilometer, in het pikkedonker een eeuwige afdeling op een afgeschraapt wegdek: compleet onverantwoord. En bovendien slaat de Wet van Murphy toe: mijn ketting valt af, het begint stevig te regenen en mijn versnellingsapparaat doet raar. Ik beland in een ontzettend bekakt hotel, totaal mijn stijl niet maar verder rijden is onverantwoord. Ik doe mijn volledige was (één en ander heeft kwalijke geurtjes) en ben blij met de verkwikkende douche. In de inkomhal een levensgrote foto van de koning, overal duikt hij op. Ik ben blij ’s morgens vooraleer Fes in te duiken nog even Sidi Haracem te bezoeken, een magische bronplaats. Niet dat ik plots zwaar in de ban ben van het heilige en gezondmakende water –ik ben hier veel te nuchter voor, merk ik weer- maar op deze Marokkaanse Oostakker of Scherpenheuvel is het een boeiende drukte van jewelste. Mensen lopen af en aan met allerlei bidons, jerrycans, zelfs thermossen en kookketels. Er wordt maximaal gevuld wat men maximaal kan dragen. Via houten trapladders worden kinderen op een in fluo gestoken kameel gehesen, vrouwen doen hennaschilderen. Ik geniet van koffie aan de rand van het spektakel. Vrouwen van allerlei leeftijden zien er prachtig uit, hun kleurige djellaba’s of sjaaltjes uit 1001 tinten geven aan deze plek extra glans. Nog twaalf kilometer en daar ligt Fes, Joachim en Cin zijn er ook. Hart begint sneller te kloppen. De aanblik van Fes (een skyline is er niet echt) is machtig. Aan de buitenkant heb ik een fotosessie met drie studenten van Cassablanca. Aan de poort van de nieuwe Karaouininuniversiteit is het de eerste keer dat ik een razende Marokkaan zie. Zijn bromfiets met aanhangwagen zoals ik er al duizenden zag is net aangereden. Ik wacht op een groot deel van mijn gezin in Place Bahta. De stad lijkt reusachtig en heeft ook alle kenmerken van een grootstad: lawaai, vuile lucht op de toegangswegen, chaotisch verkeer, duizenden rode petit taxi’s, mensen in alle maten en kleuren, handel, armoede, paleizen en krotten, maar ook plaatsen om te verpozen. Wachten op een sms terug. Enkele jongens van een andere riad wijzen me de weg naar de ‘’Derb Bennani” en de riad “Fes Baraka”. Binnenin is het een oase van stilte en een feest van mozaïeken. Als de thee arriveert is er ook een fantastische reünie met alle geliefden. Het meest bijzonder: me door Joachim een eerste keer door de smalle overdrukke souk te laten leiden. We gaan tot het punt waar enkele koeienkoppen met uitgelepelde hersenen hangen. Mijn oudste zoon vertelt heerlijke verhalen uit Frankrijk, Spanje, Portugal en Marokko. Tandems die in twee breken, hoe je met één euro per dag kunt leven, het barre winterklimaat in de Atlas, hoe ze couscous klaarmaken, gemeenschappen in het uiterste zuiden van Portugal die experimenteren met ecologische coöperatieven, permacultuur, gemeenschappen die op narcotica draaien en andere weer niet. Hun nieuwe tandem heeft koersbanden, hun kar is versterkt met bamboo en nieuwe metalen van een lokale schroothandel. Er zijn nieuwe plannen. De Donau affietsen, Australië, een gemeenschap in Bulgarije. Fes heeft duidelijk een commerciële geest, op de buiten en wat Joa het ‘echte Marokko’ noemt werden ze vaak belangeloos benaderd en begiftigd met water, groenten, brood. Hun tocht slingerde intussen langs de lijn Tanger, Chefchaouen, Ouazzane, Si Slimane, Khemissat, Rommani, Ben Slimane, Settat, El-Jadida. Oversteken vanuit Môaziz naar Oulmès om Ouerzazate te bereiken bleek omwille van het barre klimaat niet mogelijk en het gebergte is te heftig. Zeker met een tandem waarbij je dertig kilo via een gammel aanhangkarretje achter je aansleept. In Portugal bouwden ze een wafelkraam als deel van hun vrijwilligerswerk, de laatste weken volgden ze de kustlijn van Safi naar Essaouira. In juni vliegen ze terug vanuit Agadir. Ik leer heel veel bij over plaatsen, sferen in contexten in het zuiden maar ook over zadelpijn, houtvuur maken, ‘sea-hasj’ en ‘onkruid’ dat je perfect kan opeten. Over Fes zijn er vele wikipedia-pagina’s volgeschreven en honderden gidsen. Een poëtische samenvatting staat in een National Geographic omschreven op pagina 138: ‘In de cultureel rijke en complexe stad Fes ontvouwen lagen geschiedenis zich als een exotische bloem: van de moskeeën met Hispano-Arabische invloeden, medersa’s, labyrintische weggetjes en binnenplaatsen van achtste eeuws Fès el-Bali, tot de dertiende eeuwse Merinidische paleizen en parken, omgeven door de joodse architectuur van Fes el-Jedid, en de elegante boulevards met bomenrijen in de twintigste eeuwse, door de Fransen gebouwde ‘Ville Nouvelle’. Tahar Ben Yelloun schrijft in Het Vergeten Fes: “Hier Hier worden hemel en aarde in een greep samengehouden. In ieder huis van deze oude wijk bestaan de vier muren om de binnenplaats uit zuilen die het dak en de hemel stutten”. Redelijk mysterieus schrijft J.J. Slauerhoff in de jaren dertig: “Fes is de meest sombere en in zichzelf gekeerde stad die ik van buiten ken, er is geen plek waar men kan gaan zitten en rusten, men komt haast niet tot stilstand. Alles, het levende en levenloze, getuigt van vreemdelingenhaat, die alleen met de verdelging van Fez zelf te niet kan worden gedaan. Zolang die muren overeind staan en front maken tegen het leven, zolang zal Fez niet een stad zijn naar ons begrip, maar een complex van gevangenissen, waarvan sommige voor de bewoners misschien paradijzen zijn, maar afgesloten van de wereld” (p.117). Vrijdag 10 april ’15 Het is wennen en ook weerzin overwinnen. We worden in twee zwarte comfortabele wagens met het opschrift ‘Toerisme’ rondgereden. Onder het mom van authentiek Marokko voel ik me ontzettend ongemakkelijk met de rare maatschappelijke verhoudingen als we een afgelegen berberdorp binnenrijden, het woordje dierentuin is niet uit de lucht. Joachim is slimmer en spreekt van ‘interessante leerervaringen’. “Er zijn verschillende soorten toerisme en dit is er één van”, refererend naar ervaringen in India en Kroatië. “Er zijn veel ergere en scheve verhoudingen tussen toeristen en lokale mensen”, vult Katrien aan, terugblikkend op Ecuador en Columbia. Aan een meertje is er een jongetje op een ezel die zonder taal op wat dirham wacht. Een dag om te herinneren maar niet om te herhalen. Abdul blijft ons gepassioneerd van waterval naar grotwoning naar meer naar cederbos rijden. Ik pas me aan (en mis mijn fiets). We passeren Sefrou en Azrou. Azrou betekent rots in het berbers. Hier werd in 1960 de eerste school in Marokko gesticht waar de Chleuh-taal werd onderwezen. Verkopers van de Beni M’ Guild, de grootste Berberstam uit dit gebied, verkopen er hun geweven tapijten en stoffen. Het bestuur van de stad is in handen van Marokkanen uit het Rif-gebied. Onze chauffeurs hebben gegeten en gebeden, we kunnen weer verder. Volgende halte: de oeroude cederbossen van de pas van Zad. Voor de kinderen is heet aapspotten het absolute hoogtepunt van de dag. Ze voederen ze noten en laten ze uit achtergebleven flessen drinken. De apen zijn niet geïmporteerd maar hier in hun eigen biotoop, zegt een apenexperte. Ik geef de uitleg het voordeel van de twijfel. In mijn gids vind ik dat naast de dwergooruil, de genetkat, de panter en de slangearend de aap van het soort ‘magot’ is : ‘Deze aap wordt ook Barbarijse makaak genoemd en is een sociaal actief dier’ (p.28). Salem zet ons – we zijn tachtig kilometer van Fes verwijderd- vakkundig af aan het station. Sofie slaakt af en toe een scherpe gil als er een brommer door onze zware wagen dreigt opgeslokt te worden, maar daar is blijkbaar geen enkele vrees voor. Het zijn enorme deugddoende babbels met Joachim, Cin, Gunther en Katherine over het wel en wee van adoptie, over het boek de ‘Wilde Zwanen’ en de parallellen tussen Mao en Stalin, over permacultuur, voedselteams, Abdelkrim, Le Roi Prédateur (een gedempt gesprek), over Colorado en Michigan. Ik geniet met overvolle teugen van de kijk op het leven van mijn zoon en zijn fantastisch lief. Ze dagen uit, staan op een heel mooie eigen-wijze zeer boeiende manier in het leven. Ze zijn voor mij uitgegroeid tot prachtige adolescenten, nieuwsgierig, open, vol levensverwachting maar ook op zoek naar een zo waarachtig mogelijk leven. De chauffeur zet Joa en mij af aan het station, we regelen een busticket naar Essaouira. We komen ook te weten dat fietsen enkel via aparte cargo’s en enkel en alleen in Tanger kunnen geraken. Een streep door de rekening … We wandelen terug via het zwaar bewaakte en immense kasteel van de koning door de joodse wijk en doen ons tegoed aan bizarre soep, naast ons en voor ons verarmde Marokkanen die meeslurpen, mee brood breken, mee instructies geven over hoeveel zout, rode peperpoeder of curry we dienen toe te voegen. De joodse mellah is een soort autochtoon voorportaal van de toeristische medina. Het is armer maar echter, het is voller en je ontmoet er enkel Marokkanen. Na veel wikken en wegen besluit ik toch voor het fietsscenario te gaan. Sofie weet wat goed voor me is na 21 jaar trouwerij en ik akkoord dat ik Fes al op zondag ga verlaten. Ik geef mezelf vier dagen om in Tanger te geraken via Ouezzane (nacht 1), Chefchaouen (nacht 2), omgeving Tetouan (nacht 3) en Tanger. Een voorlaatste avondmaal met mensen die er helemaal toedoen en de momenten in elkaars gezelschap nu dubbel omwille van het nakende afscheid koesteren. We pikken pruimen van elkaars tagine en genieten van gratis cocoskoekjes omdat we nieuwe potentiële klanten naar de zaak lokken. Zaterdag 11 april ’15 Vandaag trek ik alleen de stad in. Een plattegrond helpt me oriënteren in de wirwar van smalle en zeer smalle steegjes. Miljarden producten worden uitgestald. Op veel plaatsen zijn metsers en timmerlui instandhoudingswerken en renovaties aan het uitvoeren. Bij de kopertikkers of ketellappers is het een onophoudelijk getik van de ‘Medersa Seffardine’. Net daarvoor passeerde ik (aan de buitenkant) het Mausoleum van Moulay Idriss en de oude vermaarde Quaraouine Universiteit, gesticht in de tiende eeuw, het oudste centrum voor religieus onderwijs. Als niet-moslim kan ik enkel een glimp opvangen van de marmeren zuilen op de binnenplaats. Ik maak een lange wandeling langs de rand van de oude stad. De luchtkwaliteit staat er in schril contrast met de lucht van Kassita of andere bergdorpjes of –stadjes. Op de grens tussen het oude en het nieuwe Fes (het laatste wou ik op aanraden van Wouter Smets zien) staan zwarte Afrikanen in kleine groepjes en proberen wat giften van wachtende automobilisten los te weken. Staan zij bijna helemaal onderaan de maatschappelijke ladder in Fes? Ook in het nieuwe Fes zijn er veel armen. Twee mannen lopen hand in hand, iemand koopt één sigaret, een fietser draagt een veelvoud van wat ik als bagage meetors. Twee bananen en twee sandwichbroodjes met cassissmaak en ik zet mijn verkenning verder. Wouter heeft gelijk. Het ‘Nouvelle Fes’ is minstens even interessant als het oude deel. Aan het station staan minstens tweehonderd mensen aan te schuiven voor een treinticket. Als ik me in Lokeren nog eens ga opwinden over een rij met vijf wachtenden … Rond datzelfde station: een lookverkoper met acht zakjes, kinderen die moeten zeulen met melk in veel te zware bidons, de petit taxi’s in het rood en de witte Mercedessen die je buiten de stad brengen. Even verpozen in café Stella. Rond ‘Het Huis van de Moskee’ beenhouwers, verkopers van bananen, sinaasappelen en zakdoeken. Mijn volgende zoektocht is het joodse kerkhof maar ik moet toegeven dat ik er zeer slecht in slaag ondanks een plattegrond om me in Fes te oriënteren. Ik blijf wat hangen buiten en aan de rand van de oude stad. Als buitenstaander is er een gigantische kloof tussen doodarme wijken naast de oude stad waar mensen als mieren op elkaar wonen en handel drijven en de reusachtige ommuurde paleistuinen, voorheen van sultans en nu voorbehouden voor de koning die hier over serieuze optrekjes beschikt. Hoe zou die ruimtelijke verhouding van extreme densiteit en gigantische exclusieve tuinen die publieke parken zouden kunnen zijn aanvoelen? Un fait accompli? Ik probeer op mijn lange dagtocht wat oogcontact te mijden, nu eens word ik als drugstoerist benaderd op zoek naar hasj en dan weer als iemand die op zoek is naar een taxi, een overhemd, een lederen tas voor mijn madam. Gedachte: mijn ogen zijn het niet gewend zeventigers te moeten zien overleven of bijklussen door munt in struikjes in samengebonden bundeltjes met elastiekjes op de markt , gehurkt, te verkopen. En de Marokkaanse samenleving is nog niet eens de armste op deze aardbol, verre van. Joachim vertelde verhalen uit India, Katrien uit Senegal over ware ‘opkuisoperaties’ van armen uit het stedelijk straatbeeld. Slik. Warme knuffels aan Cin en Joachim die ik pas op zes juni terugzie. Mooie dagen … ik hou zo van die mooie dagen, vat alles samen. Verminnen is near. Zondag 12 april ’15 Terwijl alle rozen nog slapen maakt Salim opnieuw met veel zorg en overgave een heerlijk ontbijt klaar. Mijn fiets is perfect bewaakt op straat gedurende vier nachten. Economie is iets zeer divers in Marokko. Rustpauze in Nzala-des-Bén i Ammar. De tocht is verrassender, zwaarder en veel mooier dan gedacht. De drie gaan vaak samen. Fes is veel minder compact dan gedacht, na vijftien kilometer ben ik nog de agglomeratie niet uit. Locals wijzen me de weg via benzinepompen, rondepunten en viaducten richting Sidi Kacem. Vanaf het punt van Moulay Yâkoub verdwijnt alle drukte en belandt ik weer in een ander Marokko. Ik fiets door de groene vlakten van Cheraga, het landschap is erg betoverend. Steile afdalingen, soms kilometerslang afgewisseld met stevige beklimmingen. Ze duren nooit lang genoeg om echt uitputtend te zijn. Toch moet ik mijn water-en voedselhuishouding goed regelen, regelmatig vitaminen opslaan. Vocht opnemen is de enige verstandige manier om de lange etappe van vandaag tot een goed einde te maken. Aan de top van een berg met een glinsterend meer in de diepte toont Khalid me zijn koeien, stipjes in een vallei. Zijn verse melk, zijn zelf geoogste vijgen, zelf geplukte appelsienen. Khalid heeft het ideale assortiment voor een fietsreiziger. Als ik zeg: ‘ik heb vier kinderen’ geeft hij me voor de tweede keer een hand en vraagt me om terug te keren. Wie denkt dat het werk hier op zondag even stilvalt heeft het verkeerd voor. Schapen worden evengoed geslacht, land wordt gekapt, de lokale beenhouwer beaamt: mensen werken hier 24 op 24 uur, een metafoor wellicht , maar toch … het leven is hard en valt nooit stil. Zondag is evengoed maandag. Peulvruchten worden evengoed geplukt en de herders lijken nooit vakantie te hebben. Hoe ziet hun religieus leven eruit? De leeftijden van de herders variëren van zes tot tachtig. Als een complete verrassing stoppen twee zwarte wagens op weg naar Volubilis met al diegene die ik dacht minstens een week niet meer te zien. Een fijne fotoshoot en ik ben vijf minuten later weer moederziel alleen maar het landschap verveelt nooit. Ze moeten even wennen aan mijn aanwezigheid waar toeristen nooit halt houden, maar de man van de barbecue vraagt na een kwartiertje in welke taal ik mijn dagboek bijhoudt. Een andere passant zet mijn hoedje even op zijn hoofd en zegt: Salaam, zijn enige tand zal al een tijdje geen tandpasta. Gedachte: dit leven staat heel erg dicht bij dat van mijn grootvader, zowel aan mijn vaders als moeders kant. Enkel de aftandse Mercedessen, de heuvels en de terrassen moeten we wegdenken. Verder zijn deze taaie bergbewoners elke dag in de weer en als je hier iets bestelt krijg je brood en wat lamsvlees. Keuzestress is hier onbestaande. En ook hier : parkeerwachters en mensen die naar de Spaanse voetbalcompetitie kijken en een handvol vrouwen in een mannendecor maar zij doen geen terrasje. Als ik op mijn kaart kijk lijkt Ouezzane een onmogelijk doel. In plaats van te beginnen de volgende honderd kilometer af te nijpen, bestel ik nog een tweede thee. Uitstel van een langzame executie straks? These hills are made to kill me. Het draait rond vieren. Tot mijn eigen verbazing al op dertig kilometer van Ouazzane genaderd. De temperatuur piekt naar dertig graden maar ik doorsta de hitte wonderwel. De talkpoeder is na 110 kilometer uitgewerkt, maar de courage om nog twee uur te stampen is er wel. De weg slingerde zich door een glooiende landbouwstreek waar druiven en sinaasappels en de eeuwige peulerwten worden aangeboden. De mini-stadjes steken soms wat troosteloos af tegen de schoonheid van het buitengebied. De auto’s zijn hoffelijk, de Mercedestaxi’s claxonneren konsekwent zonder me van de baan te rijden. Eén minpuntje: mijn armen zien er zorgelijk uit, er heeft zich een mozaïek van witte blazen gevormd. De Marokkaanse zon op de Spaanse zon is duidelijk teveel voor ledematen die voordien amper warmte hebben gehad. 19 uur. Je kan niet geloven hoe verschrikkelijk blij ik ben na alle beulenwerk met de zon vandaag als grootste vijand dat ik Ouezzane heb bereikt vandaag. De hotelkamer kost tachtig dirham of acht euro en er is deze keer een doucheknop. Ik spoel de vermoeidheid van me af en stap de eerste de beste eettent binnen voor een maal met veel groenten en olijven à volonté. De stad straalt een zeer gezellige drukte uit. Vaders, moeders, veel tieners op straat. Ouezzane is nog niet van plan om stil te vallen. Ondergetekende wel. Maandag 13 april ’15 Gisterenavond lang gekuierd in de prachtige medina van Ouezzane. Niemand bood me hasj aan deze keer. Een jonge verkoper van T-shirten had nog nooit van Abdelkrim el-Khattabi gehoord. De medina is veel breder dan die van Fes maar er zijn ook prachtige moskeeën en deuren en gevels in terug te vinden. Heel veel jonge kinderen en tienermeisjes lopen er alleen, of met hun moeders of soms zelfs met de oma’s gearmd rond. De fraaie gevels zijn eigenaar van de ‘chorfa’, afstammelingen van de profeet. En om zijn status van belangrijk religieus centrum helemaal te vervolledigen leefde de religieuze rabbijn Ba Amrane er in de achttiende eeuw en leidde er de joodse gemeenschap. Net als in Chefchaouen waar ik morgen naartoe fiets vond de Riffijnse leider Abdelkrim hier een actieve steun in deze stad en regio. Halfweg de route naar Chaouen. Het eerste deel van de rit is het mooiste deel tot nu toe. De weg volgt een rivier in de diepte en er is veel bos links en rechts. Magnifiek panorama, ik fiets dwars door de westkant van de Rif. Ter hoogte van Bab El Koun , een onooglijk bergdorp is er een lange steile klim maar ook die kent een einde. Een wegrestaurant geeft een uitzicht op een weids decor. Tijd om bij te tanken en brandstof in de vorm van eieren, olijven, brood en sla op te slaan. Net daarvoor kocht ik twee flessen pure honing van een ontzettend lieve man. De prijzen zijn voor het eerst Belgisch: zes euro voor een flesje. Onderweg maak ik dankbaar gebruik van enkele publieke waterkraantjes waar heerlijk koel water uitstroomt. De zon brandt ongenadig, daarom alleen al is schuilen af en toe een wijs idee en noodzakelijk alternatief. De vrouwen zeggen ‘salaam’ (vrede) als ik ze begroet, soms doen ze dat erg zangerig. Ze dragen brede strooien hoeden, zitten samen met een heleboel kinderen langs de weg, wachten op een transport naar de stad of hoeden enkele ezels, koeien of schapen. Het leven lijkt ook hier eenvoudig maar niet voor watjes. De bediening in het restaurant is ontzettend hartelijk. Ze lijken het leuk te vinden een bezwete buitenlandse fietser te kunnen soigneren. Mannen die komen en gaan kussen elkaar, af en toe zijn er gezinnen die elkaar hier kruisen. Onderweg ook veel productie van olijfolie met Amerikaans of Europees kapitaal ondersteund, wellicht om als alternatief te dienen voor de kifteelt. Maar het warme weer houdt enkele mannen op terrassen er niet van om hun kifpijpen te roken. De leeftijden van de terrasgangers variëren van jonge kerels tot bejaarde mannen gehuld in witte djellaba’s. Nog dertig kilometer. Ik moet me dwingen om verder te trekken, het is hier helemaal ‘salaam’. Op de koop toe leggen ze dan nog een plaat van de pan-Arabische muzikale godin Oum Kalthoum op, om me helemaal achteruit te laten zakken. Slechts tien kilometer verder. Hoe zwaar kan zestig kilometer zijn? Loeizwaar. Heb niet het gevoel dat ik veel opschiet. Chefchaouen wordt een volle dagtaak. In Derdara is eens te meer duidelijk dat alles kan geregeld worden in Marokko. Zelfs zonder dat het voorwiel uit de fiets kan, geraakt het hele vehikel in een ‘grand taxi’, lees een witte Mercedes. Tien minuten later ben ik in het hart van Chefchaouen. Een goedkoop en ‘blauw’ hotel aan de rand van een schitterende medina, de mooiste tot nu toe, is snel gevonden. Met mijn Trotter kan ik me vlug oriënteren in de stad. Helaas wordt ik ook hier voortdurend voor hasj benaderd en zijn er heel velen die hun ‘hulp’ voor een hotel aanbieden. De kasba heeft een centrale plaats in de stad en werd in 1672 gebouwd. Beneden zijn de harde restanten –kettingen en oude ringen- van de gevangenis te zien en op het hoogste punt van deze militaire fortificatie heb je een subliem zicht op de stad omgeven van indrukwekkende bergen. Het is me nog meer duidelijk nu dat de taxirit de beste beslissing van de dag was. Chefchaouen ligt als stad op een eenzame hoogte. Enkele arbeiders zijn verder bezig een lichtblauwe laag op muren aan te brengen, ik koop een T-shirt van Marokko en heb een lang en enthousiast gesprek met de uitbater. Hij speelt een Europees deuntje op zijn luit en legt me omstandig alle details uit van een accident met zijn moto. Zijn pols is op meerdere plaatsen gebroken. Er lopen Franse, Marokkaanse, Duitse, Engelse en Belgische toeristen in de medina rond. Veel van de locals gedragen zich ook anders, een stad verliest bij een deel van de inwoners zijn ‘spontane’ karakter als er toeristen of ‘wandelende geldbeugels’ in de buurt zijn. Chefchaouen is niet alleen een erg heilige stad maar was vooral een toevluchtsoord voor Moorse Andalousische Spanjaarden voor wie het vanaf 1492 in Spanje te heet onder hun voeten werd. De stad was lange tijd verboden terrein voor christenen, ééntje die dacht door de mazen van het net te glippen hebben ze eenvoudigweg vergiftigd. De stad is ook lange tijd –rond 1924- een plek van weerstand geweest tegen de Spaanse en Franse bezetter. Het is redelijk onbegrijpelijk dat op alle educatieve borden die in de toren hangen er met geen woord wordt gerept over de Riffijnse aanvoerder Abdelkrim el-Khattabi. En de vele T-shirten van deze Marokkaanse ‘Che’ waar Sietske de Boer het over had in ‘Het land van Abdelkrim’ lijken ook allemaal te zijn verdwenen. Tijd voor harirasoep. Als ik de restaurantuitbater mag geloven is het zwaarste deel van de reis achter de rug. Tot Souk-el-Arba-des-Beni-Hassan zou het zelfs alleen maar bergafwaarts gaan en dan ben ik al halfweg naar Tetouan. Ik twijfel om nog een nacht in Tetouan door te brengen of meteen door te trappen tot Tanger en bij Mohamed, de broer van Ahmed Ben-Daoud aan te kloppen die me erg gastvrij sms’te : “You’re always welcome at anytime”. Alsof alle opgespaarde honger van overdag nu met volle geweld naar boven komt, stap ik na mijn eerste halte, na mijn kappersbezoek, voor de tweede keer een zaak binnen, deze keer één waar geen toerist ooit tafelt, voor een tweede ferme kom soep. De kikkererwten vullen mijn lijf met kracht voor morgen. Het is weer goed geweest vandaag. Dinsdag 14 april ’15 De uitspraak van de kelner dat het alleen maar bergaf zou gaan tot halfweg Tetouan is misschien goedbedoeld maar niet helemaal van de waarheid gediend. Het eerste deeltje is dalend maar direct daarna weer puffen tot op eenzame hoogten. Het landschap blijft de moeite waard, de dorpjes klein en armoedig. Drie oude mannen zijn geïnteresseerd in mijn reisverhaal. Ik merk dat ik het liefst halt houdt op de meest eenvoudige plekken, waar ze wel verwonderd kijken maar ze je uiteindelijk heel gewoon en gastvrij onthalen. In Al Hamra staat een centrale waterput, mooi betegeld. Iedereen bevoorraadt er zich: scholieren, de metser met een piepende kruiwagen, de man met de kapotte knieën. Straks de Belg. Bovenop de moskee heeft een ooievaar zijn nest gemaakt. Ben intussen al een flitsbezoek aan Tetouan verder en zelfs op twintig kilometer van Tanger geraakt. Tetouan had inderdaad die Spaans-Moorse architectuur, de stad telt ook meer dan veertig moskeeën, het Place Royal wordt streng bewaakt en het plein lijkt de enige plek in Tetouan die niet is ingenomen door straatventers en evengoed vrouwen. Nogal wat mensen proberen me een hotel aan te smeren, hasjiesj of de weg naar de medina. Voor de eerste keer schiet ik uit mijn sloffen en roep: “J’ai tout”. Ondanks die irritatie is het een stad die me bij een eerste passage wel ligt en die ik bij een volgende Marokko-expeditie beter wil leren kennen. Nog zestig kilometer naar Tanger. Volgens Joachim en Cin erg plat. Het is licht bewolkt en pas twee uur en dus vat ik de tocht aan. Zwaar vrachtvervoer drumt me af en toe in de goot en het is puffen op langzame en eeuwige beklimmingen, maar het perspectief op een grootstad als Tanger om even in te verdwijnen geeft moed. Wat me er fysiek ook doorsleurd zijn twee gevulde borden linzen-en kikkererwtenbrij, het is hier een feest voor veggies. Tanger. Traject in een complete stroomversnelling. Er pikt een cyclotoerist aan op tien kilometer van de stad. Dat wil zeggen: ik probeer aan te pikken bij hem. Hij rijdt op dunne bandjes en is zonder bagage. Hij loodst me perfect in deze miljoenenstad. Als Tetouan al groot was dan is Tanger reusachtig. Op een plaats waar kanonnen naar de zee staan gericht, pikt de zoon van Mohamed me op. Ik ben even in de war dat ik plots een jonge kerel zie opdoemen die geen Nederlands kent. Mijn fiets gaat in zijn geheel in de laadruimte van een Renault. Het gaat allemaal zo snel dat het evengoed om een ontvoering van een lichtzinnige Belg zou kunnen gaan. De zoon toont me de hele stad en spreekt vloeiend Frans. Hij toont me waar de rijken, de armen en de superrijken wonen, bijna in ‘gated communities’. Tanger doet het economisch zeer goed , zegt de zoon. Heel veel werk wordt door migranten van Cassablanca, Rabot of nog dieper in het zuiden opgenomen, er is volgens de zoon zelfs sprake van racisme om werk te geven aan de mensen van Tanger zelf. De zoon rijdt rond met patisserie in de stad naar allerlei broodjeszaken en tea-rooms. Straks ontmoet ik Mohamed zelf die elke dag om drie uur uit de veren moet om brood te bakken. Mohamed’s vader was één van de eerste Marokkaanse migranten in Lokeren. Ben kwam als tienjarige in België aan maar keerde op zijn negentiende al terug. Nu zijn er zes kinderen, ik ontmoet kort zijn ene dochter. Een familielid, wellicht een tante van Mohamed’s vrouw heeft net een kindje geworpen. Haar huis is te klein en dus stelt Mohamed zijn huis open voor de festiviteiten. “Momenteel zit mijn hele huis vol met vrouwen”, zegt hij. De traditie gebiedt dat zeven dagen na de geboorte een groot feest wordt gehouden. Ik neem een foto van het levend schaap, het staat troosteloos op een soort voorkoertje en zal het feest niet levend doorstaan. Ik ben hier pas maar het is duidelijk dat Tanger inderdaad een stad van extremen is. De straatkinderen belagen mijn fiets met een felheid die nieuw is, ik ken ze niet maar ze hebben ongetwijfeld een rotleven. Er zijn Marokkanen die me te hulp snellen en de kinderen wegjagen. Het is een zoveelste bizarre situatie. Een meisje dat als enige bezit een plastic zak heeft geeft mijn lege fles water terug en uitgerekend zij krijgt een oorvijg van iemand die het voor mij opneemt. Ik had zelf nooit gemerkt dat mijn fles eruit was gepikt. ’s Nachts hier alleen ronddwalen wordt me ten stelligste afgeraden. Mohamed legt me het systeem van de taxi’s uit. Ik stop in een witte Mercedes en kies ervoor om te wachten tot hij vol zit, zoiets is erg ‘Marokkaans’ want het drukt de prijs. Uiteindelijk zitten er vier mensen achteraan en deel ik vooraan mijn plaats met een zekere Khalid. “Le maximum”, zegt hij. Het is de gewoonste zaak van de wereld. Omdat het al donker is beperk ik me tot enkele overzichtelijke straten en pleinen. De stad is nog lang niet stilgevallen. De meesten zijn nog aan het knokken vooraleer de dag af te ronden. Ik word hier in alles geconfronteerd met mijn luilekkerleventje. Bij Mohamed thuis word ik als een prins onthaal. Het huis zit al boordevol maar ik krijg een aparte kamer en terwijl ik me mag douchen wordt er een vol dienblad klaargemaakt met dure patisserie, brood, kaas, olijven, koffie, boterkoeken. Gastvrijheid is geen ijdel modewoord voor Mohamed. Choukran (dank je) is het enige wat ik terug kan stamelen. Taxirit verloopt vlekkeloos naar de stad. We zitten opnieuw als zeven sardienen in een blikje opgestapeld. Ik word belaagd door kinderen en door opdringerige straatventers. Ze beginnen met een hotel en schakelen over naar hasj. Ze ruiken mijn angst, zien mijn onhandigheid al van verre, er is een zintuig bij hen om mijn onbeholpenheid te exploiteren. Iedereen wil leven. Er zijn geen boten vanuit Tanger naar Algeciras, enkel naar Tarifa. Het brengt me in de war. Ik twijfel tussen heel veel opties, een extra dag Tanger, toch maar overzetten naar Tarifa, fietsen naar Sebta en daar een boot nemen (maar ik had mentaal al afscheid van de bergen genomen). De ochtend brengt ongetwijfeld nieuwe inzichten. Woensdag 15 april ’15 Ik vertrek als een dief in de morgen bij Mohamed. Er is enkel het schaap om afscheid van te nemen nu zijn hoofd en romp nog onafscheidelijk zijn. Niet goed wetende hoe te bedanken laat ik een kaartje achter van mijn twee jongste kinderen met een eenvoudige boodschap. Het huis slaapt nog en Mohamed is al zijn gebakjes aan het prepareren. Ik neem dan toch de boot van tien uur. De medina moet nog op gang komen, ideaal om met mijn fiets door de nauwe straatjes te laveren. Ik combineer de kasbah, de grote en de kleine socco, een pleintje met cafés en hotelletjes. Ik vraag naar Hotel Fuentes waar Camille Saint Saëns verbleef en de kelner wijst naar boven, ik drink er koffie. Tanger als een perfecte samenvatting van Marokko waar de meest diverse invloeden samenkomen, een smeltkroes van Europa en Afrika, jong, oud, rijk en arm en straatarm. Stad van kunstenaars, schrijvers en vluchtelingen … de één strandt op een zucht van Europa, de ander houdt er halt voor inspiratie voor nieuwe ongeschreven verhalen. Paspoort-en douanecontrole verloopt vlekkeloos. Net daarvoor maar ook al in de medina wordt me voor de laatste keer ‘shit’ aangeboden. De politie klopt eens op mijn voorband, snuistert oppervlakkig in mijn boekentas, vraagt of ik rook. Tot daar de drugscontrole. Ik krijg doorgang en drie kwartier later sta ik terug in Spanje. Aankomst Tarifa. Ben amper beginnen klimmen of drie Marokkanen uit Rabat op weg naar Madrid zijn vertederd door mijn Marokkaans T-shirt en geven me een lift met een blitse bestelwagen tot Algeciras. De mantra van de Spaanse spoorwegen aldaar klinkt me bekend in de oren als ze mijn fiets zien in combinatie met bestemming België: “No possiblo!” Na enig aandringen wijzen ze dan toch een route aan: een eerste deel tot Bobadillo en een tweede deel tot Malaga. Na afrekening van een uitgedroogde paëlla-maaltijd merk ik dat er een treinlijn vanuit Bobadillo naar Cordoba loopt. Als ik die nog kan halen ben ik al aardig opgeschoten, maar het wordt opnieuw een klus vol geduld om in Frankrijk te geraken. Ik moet ondanks mijn irritatie voor de Spaanse spoorwegen toegeven dat het al een half mirakel is dat er een spoorlijn is aangelegd midden in het ruw en spectaculair berggebied rond Gaucin en Ronda. In deze streek moet men er zelfs niet aan denken om met een zwaar beperkte fiets te ‘bewegen’. Volgens mijn detailkaart volgen we de Rio Guadiaro. De trein stopt en maakt een piepend geluid. Iedereen stapt uit. We worden naar een bus gedreven. De fiets kan niet mee. Ik maak me kwaad. Frederica vertaalt en moeit zich ermee. Er is immers plek zat in de laadruimte. De verantwoordelijke bindt in. Honderd kilometer verder, een Chinese toerist valt mijn zijn hoofd in slaap tegen me, zijn we in Granada. Frederica blijft zich verder over me bekommeren. Ze is een studente lichamelijke opvoeding en studeert nu toerisme. Haar Engels is perfect, op weg naar een soort studentenhome hebben we het (meteen) over Podemos. Ze is dan wel een vurige aanhangster, maar tegelijk eerder somber over de electorale doorbraak. Eigenlijk zit ze vol kwaadheid: kwaad om de corruptie, kwaad op het slecht management van haar land, kwaad op de koning wiens hof teveel geld opslorpt. Frederica geeft me uiteindelijk ook haar couch (zetel) ter beschikking. Met haar vriendin Maria , haar vriend uit West-Oekraïne, haar broer Miguel gaan we tapas eten en bier drinken. Bij Maria moet ik denken aan de film West Side Story met de onsterfelijke gezongen woorden : ‘Maria, say it soft and it’s almost like praying’. “Je mag hier van groot geluk spreken als je vijf euro verdient, drie euro is veel couranter”, steken ze samen van wal. Maria is de perfecte illustratie van een generatie die probeert te overleven en is net terug van een slechte ervaring als nanny in Zwitserland. Veel van haar vrienden hebben Spanje definitief verlaten. Over de afscheiding van de Catalanen zijn ze nogal onverschillig: als ze dat willen doen, ga ik ze niet tegenhouden, maar het zal nooit gebeuren omdat de Basken, de Andalousiërs dan misschien ook in de rij gaan staan. Temidden van al die socio-economische ellende durf ik niet zeggen hoeveel mijn wedde bij Vormingplus is. “Ik word kribbig als mensen me geld komen vragen, ik ben zelf arm”, zegt Maria. Ik trakteer de tapas en zet de wekker op zes uur. Donderdag 16 april ’15 Voor de zoveelste keer een dubbeltje op zijn kant. Er is een bus om zeven uur die naar Madrid gaat. Als de chauffeur me met zijn fiets ziet, snauwt hij me enkele Spaanse volzinnen toe. Ik heb blijkbaar een ticket nodig voor mijn fiets. Als een gek scheer ik terug naar de ‘ticket office’. Daar moet ik een heel gedoe over een kartonnen doos voor mijn Oxford aanhoren. ‘On verra’, zegt mijn zesde zintuig tegen de bediende. Helemaal opgefokt duw ik mijn fiets over enkele valiezen heen en na immens veel gesukkel en buiten het net niet alziend oog van de chauffeur doe ik zelf de laadklep dicht. Wat weg is, is niet gezien. Misschien moet ik de volgende keer met een plooifiets komen? Het zou de zaken extreem versimpelen. Er is gepland om Madrid rond de middag te bereiken. De koffie in het wegrestaurant tijdens een pauze doet me deugd. Vanuit Madrid is er het idee om Irun en van daaruit Frankrijk te bereiken. ‘On verra …’ (denkt de blinde). Ik werk aan een schema voor mijn powerpoint voor de reis, het solomindmappen levert een mooi resultaat op. Schitterende en heel erg passende zinnen gelezen, herlezen, in fluo onderlijnd en van eigen (intellectueel zeer bescheiden) commentaar voorzien. Op pagina 181 bij Nussbaum, ik moet wel duizend keer ‘salaam’ onderweg hebben gezegd: ‘Als je goed met mensen wilt omgaan, probeer dan op zijn minst enige zinnetjes van hun taal te leren, zodat je hun een eindje tegemoet komt’. (Roger Williams in 1652 over zijn ontmoeting met de indianen van NARRANGANSETT). Nussbaum, zelf een liberale joodse vrouw, voert op pagina 193 ook het boek ‘Daniel Deronda’ op van George Eliot, ze plaatst ‘luie verbeelding’ tegenover ‘inlevingsvermogen’: ‘Inlevingsvermogen is de beste voorbereiding voor ontmoeting met een andere traditie. De romanfiguur Deronda is in zijn houding die van onderzoekende romancier: hij wil leren, reizen, achter de feiten zien te komen, maar zich ook onderdompelen in relaties met echte mensen, die hij beschouwt als onderling zeer sterk verschillende individuen’ (p.199) Mijn ontgoocheling om vast te zitten in Madrid heeft plaats gemaakt voor veel contentement. O ja, er is maar één trein per dag van de twee grootste steden van Spanje waarop mijn fiets meekan en die vertrekt in de vroege ochtend. Er is dus een zee van tijd om deze onbekende Europese hoofdstad te verkennen en niets prettiger om daarbij de fiets te gebruiken. Ik fietsflaneer langs de ‘Torre de Madrid’, de ‘Jardines de Sabatini’, het ‘Palacio Real’, een bezoek aan de kleurige en lichte ‘Cathedral de Ntra Sra de la Almeduna’. Na de ‘Plazo Mayo’, andere fonteinen en kerken draai ik af naar een schitterende binnentuin vol transitieleven. Bewoners hebben een stuk stad geclaimd en met eigen middelen ingericht. Er worden groenten gekweekt, fruitbomen staan her en der, er is een amfitheatertje met paletten, een fietsherstelplaats, een boekenruil-en weggeefkast, een zandbak voor de kleintjes, een plek vol speelgoed en leesboekjes waar nog van alles kan uitgeleend worden, kleine fietsjes bijvoorbeeld, maar er zijn ook kinderen betrokken in een houtknutselworkshop. Het is er een gezellige drukte, ook rond de pizza-oven. Bewoners/gebruikers zijn enthousiast om me uitvoerig uitleg te geven. Een vrouw biedt me zelfs een jointje aan, het moeten niet altijd mannen zijn. Als ik verder fiets belandt ik weer in een heel ander stukje Madrid. Een superdiverse en pittoreske buurt die al lang niet meer op de toeristische kaart is te vinden maar op wandelafstand van het station Altona en het Modern Museum van de Koningin. Er loopt hier wel een erg alternatief volkje rond, een scheur in de jeansbroek is bijna standaard. Maar los van de facade doet het me denken aan Kreuzberg in Berlijn, alleen zijn de Turken er vervangen door zwarte Afrikanen. Ze staan te bellen op straat, drijven handel in hun Afrowinkeltjes en doen gewone dingen als met de fiets passeren, basketten op het pleintje, skaten, koffie drinken. In deze wijk zijn alternatieve boekhandeltjes, eco-shops en de gewone marchandise. Ik zou hier best wel kunnen wonen en misschien een soepkarproject opstarten … Op de terugtocht naar mijn hostel nog veel fijne verrassingen: Het Monument voor de Onafhankelijkheid, het stadium van Real Madrid, het beroemde Prado-museum waar de Vlaamse primitief Vermeer loopt, de Botanische tuin, de Nationale Bibliotheek. Het is nog altijd terrasjesweer. Vrijdag 17 april ’15 Negen uur op de trein van Madrid naar Barcelona. Uitdaging om zoveel mogelijk variatie te organiseren. Me scheren in een Spaans treintoilet zonder stromend water, tanden poetsen, ontbijten, indommelen, door de ruit kijken en lezen. Ik beëindig ook halfweg de reis ‘De nieuwe religieuze intolerantie’ van Nussbaum, even voorbij Zaragossa. Enkele ambities die ik zelf met deze reiservaring de komende maanden heb ligt in het aanscherpen van een ‘geest van nieuwsgierigheid en vriendschap’, een pleidooi waarmee Nussbaum’s boek is doordrenkt. De schrijfster maakt zich meer zorgen om Europa dan haar eigen land en het resultaat van een Zwitsers referendum rond de bouw van een minaret beschrijft ze grondig. En ze betreurt het resultaat. Een interessante ambitie schrijft ze op pagina 205 dat ook perfect in de missie van Vormingplus past: “Iets wat we zeker nodig hebben, om te voorkomen dat onze verbeelding op hol slaat, is een heleboel kennis van de geschiedenis en de correcte contextuele feiten”. Als enkele dia-avonden daaraan kunnen bijdragen, ben ik al een voldane vormingswerker. Ze houdt in angstige tijden ook een citaat van de invloedrijke journalist Friedman voor ogen over de vermenging van diverse etnische en religieuze groepen: “de pure creatieve energie die het oplevert als je al onze verschillende volkeren en culturen vermengt” (p.258). Het Waasland is dan wel niet New York en misschien gaat ze iets te licht over het gegeven van ‘migratiepijn’ die Birsen Taspinar omschrijft als het wegvallen van vertrouwde kaders (voor zowel nieuwkomers als autochtonen) , maar toch … van Nussbaum valt veel te leren denk ik. Als een dia-avond over Marokko al een bepaald nut kan hebben, laat het dan zeker deze zijn: “Wat onbekende verhalen vereisen zijn de essentialia van de vriendschap : nieuwsgierigheid, een luisterend oor en ontvankelijkheid en een bereidheid om te erkennen dat er ook buiten onze eigen leefwereld volledige levens en werelden bestaan” (p.216). Lang gesprek met een Mexicaanse schone. Over het afval in haar land, het politiek défaitisme, het wijdverbreide alcoholisme, de veiligheid van Madrid versus de onveiligheid in de Mexicaanse steden, het nagenoeg afwezig zijn van een sociale zekerheid, vluchtelingen van Zuid-Amerika die via Mexico in de Verenigde Staten proberen te geraken, vluchtelingen uit Mexico die in de woestijn richting de Verenigde Staten omkomen van honger en dorst, gringo’s en tortilla’s en goedkope en dure tequila. Ook nog over maffia, drugskartels, afpersing en de uitstekende film Trafic die de Mexicaanse schone niet kent. Ik word oud. Ik realiseer me dat ik films ter sprake breng bij jonge mensen toen zij amper geboren waren. Om twintig uur gestrandt in Cerbère. Geen goesting om vijftig euro aan een slaapplaats te spenderen. Onder een viaduct geslapen. Nacht viel redelijk mee. Moet meer durven buitenslapen. Vader, kijk naar uw zoon. En volg zijn lichtend voorbeeld. Zaterdag 18 april ’15 Trein van Cerbère naar Béziers naar Clermont-Ferrand. Veel Marokkaanse winkels rond het station van Béziers. Fijne gesprekjes over de fietstocht. Bananen, olijven en stokbrood gekocht. Lange treinrit maar wel in de goede richting! Lieve conducteur die mijn fiets naar Clermont-Ferrand gratis gedoogd. De vrouwelijke speaker somt een lange lijst van zeer poëtisch-klinkende haltes op voor de treinreizigers: Roquefort-sur-Soulzon en St-Chély d’Apcher zijn er twee van. We treinen zeer langzaam door het middenrif van het veelzijdige Frankrijk. Niets toepasselijker dan (af en toe) ‘De kracht van het nu’ van Eckhart Tolle te lezen, het vierde en laatste boek van deze reis. Doorslaggevend om dit hoofdwerk van Tolle mee te nemen was dat het op het laatste filocafé in maart ter sprake kwam en ik Anna (mijn dochter) er al zo vaak zo deugddoend had horen over getuigen. Het is niet de literatuur die ik makkelijk ter hand neem en het is ook niet toevallig dat ik dit boek dus het laatste aansnijd. Aansnijden lijkt me in deze correct en toepasselijk omdat ik het graag in sneetjes tot me neem. Ik probeer –momenteel al dertig!- stelregels te noteren die voor een sterke inspiratie of confrontatie zorgen. Tolle put in eenvoudige maar heldere taal heel veel uit het boeddhisme maar ook het christendom en het soefisme zijn bronnen. Enkele spirituele eye-openers uit ‘een gids voor een bewust en gelukkig leven’ waar ik aansluiting bij voel:

  • Het huidige moment is alles wat je ooit zult hebben

  • Het nu is het kostbaarste omdat het het enige is

  • Vrij worden kun je niet in de toekomst, alleen in het nu .

Ik probeer Tolle toe te passen als ik door de ruit kijk: ‘Geef je zintuigen eens goed de kost zonder te interpreteren’. Ik kan Tolle in mijn leven NU proberen toe te passen: ‘Er zijn geen problemen, alleen situaties’. Het denken van Tolle sluit zich mijns inziens niet af van de wereld, wat het boeddhisme soms verweten wordt. Ik haal dat uit ‘Je bent als persoon een deel van het totale bewustzijn: je medewerking is een essentieel onderdeel’. Ik ben uitgedaagd door de vraag ‘Is er vreugde, ongedwongenheid en lichtheid bij wat ik doe? Of is mijn leven een last of worsteling?’ Het lijkt me een vraag die je bij elke actie of tijdens elk moment van de dag kunt stellen. Een sms van Anna komt binnen, klanken over een boeddhistische retraite: ‘Ik heb in het NU geleefd als nooit tevoren’. Als link met Marokko en met de islam probeer ik ‘als soefi de zoon van de tegenwoordige tijd te zijn’. Salaam ! Finse fietser op de trein. Zeer interessante babbel over : Sint-Petersburg, relatie tussen Duitsland en Finland, yogaretraites in India, fietsaccident met een koe in Varanase, Spaanse spoorwegen, migranten in Finland, de strakke Finse consumptiecultuur, Marokkaanse hasj, het strak aan banden leggen van alcohol door de Finse overheid, het ‘zeer eigene’ van de Finse cultuur, er bestaan honderd woorden voor ‘sneeuw’ … Er zijn geen problemen, alleen situaties. Alle treinen naar Parijs zitten bomvol. Dus eerst naar Lyon en morgenvroeg een boemel naar de hoofdstad. En van daaruit wordt het ook weer afwachten … Tolle zegt: ‘Observeer de vele manieren waarop onbehagen, ontevredenheid en spanning in je opkomen door onnodig oordelen, verzet tegen wat is en ontkenning van het Nu’. Tolle over reizen tenslotte : ‘Als je bestemming, of de stappen die je in de toekomst gaat zetten, je zo in beslag nemen dat ze belangrijker worden dan de stap die je nu zet, dan mis je helemaal het innerlijke doel van je reis, dat niets te maken heeft met waar je heen gaat of met wat je doet, maar alles met hoe’. Zondag 19 april ’15 Het is me nog nooit voorgevallen, maar voor alles kan een eerste keer zijn: ik zal niet op tijd thuisgeraken en het ziet er naar uit dat mijn vrouw me zal moeten ophalen in Valenciennes. Het is te zeggen, ik zal dat vriendelijk vragen. Vijf dagen terugreistijd van Tanger naar Lokeren is blijkbaar nog te licht gerekend. Gisteren was ik ronduit verbijsterd en het was met zeer hangende pootjes dat ik mijn geliefde moest sms’en me te komen oppikken. Na een nachtje Lyon- goed geslapen, lekker Indisch gegeten, prettige korte kennismaking met de stad- kan ik één en ander beter relativeren. Ik denk dat de helende spirituele woorden van Tolle me daarbij van pas komen: ‘Als je het hier-en-nu onverdraaglijk vindt en je wordt er ongelukkig van, dan kun je drie dingen doen: je onttrekken aan die situatie, de situatie veranderen of die volkomen aanvaarden’. Vandaag ben ik klaar voor het derde en geniet van het idee om Sofie binnen welgeteld dertien uur te mogen omhelzen. Bij wijze van afsluitende uitloper blik ik ontzettend verrijkt en blij terug op deze wonderlijke trip. De mensen onderweg, de steden, het natuurschoon, de lastige en de makkelijke fietskilometers, de compleet andere culturele en economische context, de terrasjes, de medina’s … merci à tous ! Het intermezzo met mijn jongste snaken, met Sofie, maar zeker ook met Joachim en Cin heeft daarbij dubbel gesmaakt. Wat die laatste twee avonturiers betreft overheerst er iets van een geruststelling, bewondering, gelukzaligheid, trots, ja zelfs een lichte euforie. Volgend jaar mag het iets simpeler zijn. Dat wil zeggen: minder ver, minder complex qua vervoer. Het Canal du Midi affietsen bijvoorbeeld of de kastelen van de Rhône of Ierland of een beetje oostelijk Duitsland. On verra … Voor één keer liggen de treinkaarten goed. De trein naar Douai blijkt door te rijden naar Rijsel. In Lille speelt een straatmuzikant een deuntje uit ‘Le fabuleux destin d’Amélie Poulain’. Mijn beenhaar verstijft , misschien alleen al omdat het iets heel erg herkenbaar is. Bij thuiskomst zal Nathan zijn favoriete gekruide spiegelei voor me bakken. Is er iets mooiers dan thuiskomen in een warm nest? Stefaan Segaert, 21 april 2015

34 views
bottom of page