top of page
  • Stefaan Segaert

2021 Een rondje België VAN DE WESTHOEK NAAR DE BORINAGE TOT CHARLEROI EN DINANT

Updated: Jun 29, 2021

Leona van Dikkebus schoffelt een haagpad van meer dan honderd meter. Ze vraagt me te schatten hoe oud ze is. Het blijkt 91, ze knippert met de ogen. En alles is nog intact zegt ze. Geen vervanging van knieën, heupen. Enkel de tanden zijn van een tweede versie. ‘Altijd voortdoen’ is haar levensmotto. Meer West-Vlaanderen wordt het niet.

VAN DE WESTHOEK NAAR DE BORINAGE TOT CHARLEROI EN DINANT


DINSDAG 13 APRIL, IEPER THUISKOMEN BIJ TANTE SUZANNE

Yamin spreekt me aan in het Engels. Zie ik er uit als een verdwaalde toerist met mijn stuk broodpudding, fietsknooppuntenkaart en meeneemkoffie? Ik bots op de meest uiteenlopende mensen sinds gisteren. Een tante van 96 die me dertig euro toestopt voor de Goede Werken in Kallo, een oudere neef die op de hofstee in Wingene is blijven wonen, mijn moeder die herstelt van een heupoperatie, mijn vader die zijn eerste krop sla toont en verhalen deelt over het vangen van mollen. Aan één frank het stuk had hij er op een ochtend vijftien te pakken. Een konijnenvacht leverde wel veel meer op. Wij, Lokeraars, bieden aan om soep te koken maar hij is vastberaden en trots om het zelf te doen. Een mantelzorger van 87 wekt veel bewondering bij me op.


Tante Suzanne. Ze zegt dat ze Het Laatste Nieuws al trekt sinds 1948, onafgebroken, dat moet zowat het langste abonnement van een Belg zijn, ze is er de hele voormiddag mee bezig. Als ik een foto neem haalt ze haar mooiste glimlach boven, als ik over mijn job als buurtwerker babbel opent ze haar portemonnee. Ik zal de gift uiteindelijk voor het vredeswerk ‘Waken voor vrede’ in de Kerk van Langemark achterlaten. Dat zal tante wel goed vinden. Armoede heeft met omstandigheden te maken zegt ze. Ze staat nog altijd open voor verhalen van anderen en zal nooit oordelen maar altijd proberen te begrijpen. Daarom ga ik zo graag op bezoek bij de oudste levende zus van mijn moeder.


Maurice uit Poelkappelle is enkele maanden geleden zijn broer aan corona verloren, mijn neef Luc nam afscheid van een andere neef aan zijn moeders kant. Covid lijkt wel een stille oorlog, heel veel mensen zijn dierbaren kwijtgeraakt. Toch vraagt Maurice me of zo’n mondmasker helpt.


De oude spoorwegroute van Torhout naar Ieper is de perfecte toegangspoort naar de Westhoek, naar de Frontstreek, naar de oorlogsverhalen van 14-18.


In Ruddervoorde ben ik altijd welgekomen op nummer 108. Er is altijd zoveel uit te wisselen, zoveel te filosoferen, te debatteren, te delen, te bulderlachen met mijn beste vriend Ronny. Ook hij is als mijn tante Suzanne: luisteren me grote ogen, kijken met open ogen.


LEONA VAN DIKKEBUS

WOENSDAG 14 april ’21

Leona van Dikkebus schoffelt een haagpad van meer dan honderd meter. Ze vraagt me te schatten hoe oud ze is. Het blijkt 91, ze knippert met de ogen. En alles is nog intact zegt ze. Geen vervanging van knieën, heupen. Enkel de tanden zijn van een tweede versie. ‘Altijd voortdoen’ is haar levensmotto. Meer West-Vlaanderen wordt het niet. Ze heeft nog varkens afgezet in Lokeren. Even verder is er Dikkebusvijver. Na de Kemmelberg en de Rodeberg ben ik aangekomen in de Nachtegaal. De nacht wordt ijskoud …


DONDERDAG 15 APRIL

PLOEGSTEERT

Bezoek aan het herinneringsmuseum van Ploegsteert. De eerste wereldoorlog in al zijn globaliteit maar ook in zijn lokale componenten –de slag om Mesen, Passchendale, het Kerstbestand in 1914 waarbij er een voetbalmatch tussen Duitse en Britse, Franse, Belgische soldaten plaatsvindt –wordt gecombineerd met een tijdelijke expo over verpleegsters aan het front. We denken de grote lijnen van dit eerste mondiale conflict te kennen maar de beelden van de verminkte gezichten, de gifgasaanvallen vanaf 1915, het verwoeste landschap door het onophoudelijk gestook, mensen op de vlucht met gammele karren … het blijft beklijven. Je denkt aan Syrië, aan Eritrea vandaag … ‘Moest ik ooit min huus moe’n verloaten, lik ne schooier weggejaagd’, weet Willem Vermandere zo raak te zingen …


NAAR BELGIE! ONDERWEG ‘BEAUTIFUL PEOPLE’ VAN MELANIE.

DONDERDAG 15 APRIL 2021

Ik fiets via Komen, Wervik, Waasten, Warneton, Menen, Marke naar Zwevegem. Onderweg geraak ik voortdurend aan de klap. Dat is het voordeel van alleen onderweg zijn en overdreven zwaar en slecht geladen een fiets als kameel gebruiken.


Dominique, ook een fietsreiziger, één uit Diest, vraagt aan de Barakken van Menen of hij Watou nog zal halen. We delen herinneringen aan de Rif in Marokko, hij vertelt over Maleisië, hij is minimaal bepakt en gezakt, ik lijk wel een zwerver. ‘Laat hem zitten bij de haard’, zou Boudewijn de Groot daarover zingen. Later. ‘De reiziger is thuis’ plakt nog altijd aan mijn vel, de parabel van de verloren zoon voor wie de vader het vetste schaap/kalf/varken slacht sprak me als kind altijd sterk aan.


Peter uit Wevelgem, Koen uit Sint-Andries Brugge. Ik blijf een kwartier staren naar een blauwe reiger die aanstalten maakt om naar vis te happen. In de Koutermanstraat krijg ik soep, brood, veggiepasta, chapatta’s en kom helemaal op kracht. Hond Frodo duwt ’s nachts tegen mijn krakkemikkige tentje waardoor het transformeert naar een nog meer amorfe massa. Ik zal nooit een schoonheidsprijs krijgen voor deze bouwvallige constructie.

Met Bertiel zijn er lange gesprekken over Istanbul en de lerarenopleiding, met dochter Friedl over zingevingsvragen van wat goed is en waarom, Nora schrijft over een gistbacterie die Alzheimer moet bekampen, Leen blijft maar soep inschenken voor de hongerige safari wat reiziger in het Swahili betekent.


Henegouwen wenkt. Ik boek twee nachten op de gemeentelijke camping van Doornik. Dat kost samen vijftien euro, warme douche en gekwetter van vogels ’s morgens inbegrepen.


VRIJDAG 16 APRIL

Ik maak een fietstocht door Picardië en ga flirten met de Franse grens. Het is een uitstekend idee, er is dan wel nergens koffie onderweg (ook niet om mee te nemen) , er is wél het indrukmakende ‘Point de la libération’ in La Glaine. In Rumes –een klein grensdorpje- loopt het speelterrein vol met kinderen, tieners,ouders, allemaal in afzonderlijke hang-en speel- en zithoeken. In ‘De eenzame eeuw’ van Noreena Hertz –ik ben aan mijn tweede lezing begonnen van dit uitstekende holistische boek over eenzaamheid- is er een sterk pleidooi voor goed onderhouden en goed gefinancierde publieke ruimtes waar zoveel mogelijk verschillende burgers van klein tot groot kunnen samenkomen. Als Rumes –ik kan me moeilijk voorstellen dat dit een rijke gemeente is- een goed afgesloten voetbalterrein, veel comfortabele zitbanken, een veld vol fitnesstoestellen, aantrekkelijke klim- en schommel- en klauterrekken realiseert, dan moet de Melkaderwijk in Kallo toch gewoon volgen?


Ik lees het vijfde hoofdstuk over ‘het contactloze tijdperk’ op de arduinen trappen van een Protestantse kerk in Rongly en eet er rolmops met oud brood. Wat overigens heerlijk smaakt. Ik volg een voormalige spoorweglijn van Rumes naar Doornik, wat zijn die vele ravels toch een godsgeschenk.


ZATERDAG 17 APRIL

BERNISSART HEEFT ALLES

Hele fijne ontmoetingen langs het schitterende kanaal Péronne-Nimy-Blaton. Giovanni is met de koersfiets en zoon van een Italiaanse mijnwerker uit de diepe laars aan de Adriatische kust. Eens het ijs gebroken, de cultuur van echte nieuwsgierigheid en vriendelijkheid (thema’s uit ‘De eenzame eeuw’) kan bloeien ben ik vaak voor een half uur in een gesprek verwikkeld. Even later met Marc, een beroepsmilitair, als ik peil naar de herinneringen aan missies in het buitenland verstijft hij. Wie zorgt voor Marc en heelt zijn trauma’s? Met de vrouwen had hij geen geluk, alleen maar miserie. We eindigen met voetbal, hij is een fervent Brugge-supporter.


Er zijn zo van die plekken waar je snel verliefd op bent. Bérissart voldoet aan alles voor een ‘coup de foudre’: een doodgewone camping waar het warm water het laat afweten, een levendig petanqueterrein, een frietkot en pizzeria, natuur bij de vleet, een mijnwerkerswandeling, een kerkhof vol Poolse, Vlaamse, Italiaanse en zelfs een Arabische naam. De namen van de doden vormen een boeiend sociologisch panorama, veel mijnwerkers van de eerste generatie zijn rond de eeuwwisseling gestorven.


Bij het delven van de mijnen zijn er resten van Iguanodons gevonden, meteen de trotse reden voor een museum van deze springgrage oude viervoeter. Zei ik al dat Bernissart werkelijk alles heeft? Zelfs een grote sociale woonwijk, bijna een gesegregeerde aparte plek los van het dorp, ruimtelijk dan toch. Er is enkel een sobere superette, de Marokkaanse vlag wappert aan een flinke paal. In de rekken evengoed veel Italiaanse pastaproducten, een Romavrouw komt binnen zonder mondmasker, het is geen issue … Zoals op het kerkhof is er ook hier eclecticisme troef. Ik sla een voorraad koffiekoeken in voor morgen, het is dan zondag. Zoeken ze hier echt geen buurtwerker sms ik als grap naar een handvol vrienden?


MAANDAG 19 APRIL

Ik fiets via zalige ravels en strakke kanalen door het hart van de Borinage. Er zijn overal terrils in het landschap, nog meer ls ik Mons nader. De mist klaart op en het wordt even zonnig als gisteren. In Cuesmes, bekend om zijn verblijf van Vincent van Gogh lees ik een fel, rauw en kwaad eerbetoon van mijnwerker Nicolas Antoniadis. Enkele regels die duidelijke taak spreken:


Ces jeunes hommes qui avaient la joie et la santé

Au fond des mines, vous les avez condamnez (…)

Mineurs, avec sueurs et blessures, le charbon vous arrachez,

Ces jeunes homes braves et franes, vous, les capitalists, vous les exploitez,

Et, à une mort premature, sans pitié, vous les conduisez” (juni 1996)


Het is zowel ode als klacht, de toon van Zola’s ‘j’accuse’ in Germinal. De lamp van de mijnwerker die altijd in gevaar is, is hun zon en van levensbelang. Het delven van steenkool gaat al terug tot halfweg de achttiende eeuw, kwam in een industriële stroom-versnelling rond 1850 en viel hier en daar al weer stil nog voor de tweede wereldoorlog.


Mons, de hoofdstad van Henegouwen.

Ook hier zijn er winnaars en verliezers. Ludo installeert zich aan een Fortis aan de Grote Markt. Er liggen twee paaseitjes in zijn voor de rest lege koffiebeker. Ludo heeft zes kinderen, is al drie keer opa en woont als zes maanden op straat, hij zoekt portieken om de nacht te overbruggen. In opvanghuizen is het samenleven te ingewikkeld, de bruggen met de familie zijn opgeblazen, er is weinig perspectief voorlopig voor Ludo. Ik deel mijn kleingeld maar daar kan je niet mee leven, ook niet overleven. Hoe lang duurt de eenzame eeuw van Ludo?


Er zijn murals in de Rue de Nimy.

Overal valt geschiedenis te rapen. In 1867 werd een klassieke Ducpétiaux-gevangenis in Bergen in gebruik genomen. Eén van de bekendste gedetineerden was Paul Verlaine die van 1870 tot 1871 wegens verwondingen aan zijn vriend Arthur Rimbaut werd opgesloten. Er zijn beklijvende poëtische en filosofische kreten en woordspelingen op de buitenkant van de gevangenismuur aangebracht. ‘Je suis venu te dire que je m’en veux’ en ‘Vacances-colères’ blijven sterk hangen.


In en rond Nimy werden 6000 burgerslachtoffers in 1914 door Duitse soldaten afgeslacht. Uit vrees dat burgers als sluipschutters zouden vermomd zijn vonden deze civiele moorden plaats. Een restant van een herinnering uit de Frans-Pruisische oorlog van 1870-1871 vertelt een gedenkplaat.


26 jaar later werden door het Duitse fascisme in de gevangenis opnieuw allerlei onschuldige burgers opgesloten, gemarteld, om het leven gebracht. Een monument aan de achterzijde van de gevangenis herinnert aan de Hitleriaanse ingang.

Ik zoek wat rust in mijn hoofd en volg het kanaal naar La Louvière, misschien is er koffie bij Roberto Pelliconi, een oud-Italiaanse wielrenner?


Er is uitstekende koffie in La Louvière, de stad die zo treffend in ‘Arm Wallonië’ wordt omschreven door Pascal Verbeken. In ‘Le Point Gourmand’ geraak ik aan de praat met Serge terwijl Rosita op leercontract zich over mijn bestelling ontfermt. Bij wijze van grap zegt Serge dat hij één van de weinige burgers van deze stad is die geen Italiaanse wortels heeft. Hij schetst het politieke landschap van La Louvière, PS en Ecolo vormen de coalitie. ‘De socialisten zijn hier zo groot, haast een volstrekte meerderheid, die monopoliesituatie genereert een ongezonde ongenaakbare machtssituatie’. Het gesprek kabbelt verder over een bierbrouwerij in Burundi, de kwaal van het cliëntellisme en de hoge ongenaakbare werkloosheid in de stad. La Louvière klimt voorzichtig uit een diep dal en ‘niets tegen buurtwerkers maar dan moet je dus de notabelen van Magnette aan je kant krijgen, alles verloopt hier via de PS’.


Mijn route slingert zich verder tot Epinois bij Binche. Omdat het sanitair niet werkt geeft de eigenares me een gratis nacht. Ik heb me toch al twee dagen niet gewassen, het wordt zo langzaam bijzaak.


ZOU EEN BEZOEK AAN LE BOIS DU CAZIER VERPLICHTE KOST MOETEN ZIJN?

Dinsdag 20 april ’21.

8 augustus 1956 is een fatale dag op de mijnsite Le Bois du Cazier. Een vermijdbare mijnbrand kost het leven aan 262 mijnwerkers. De ramp was inderdaad vermijdbaar want veiligheid was amper van tel in Marcinelle. ‘Niet de mensen, enkel de hoeveelheid steenkool deed ertoe’, getuigt Vincenzo Alibani in een aangrijpende documentaire film. En: ‘Voor 1956 zijn er duizenden doden gevallen in heel veel mijnen, na 1956 nog slechts een tiental’, vertelt een kwade Silvio de Luzio. Van 1957 tot 1967 wordt de mijn opnieuw geëxploiteerd.


Op die trieste dag in de zomer van 1956 wordt bijna niemand gered. Wanhopige familieleden verzamelen zich aan het hekken buiten, wachtend op alleen maar slecht nieuws. Tranen wellen in me op. De herinneringsfilm opent met de dramatische beelden van de RTBF van de brand, het bezoek van de jonge koning Boudewijn, de inzet van het leger, de solidariteit onder de Belgische bevolking.


Een bezoek aan Le Bois du Cazier zou verplichte kost moeten zijn, de ramp van Marcinelle is een deel van de Belgische canon, hier komen zoveel lijnen samen. Die van migratie, industrialisatie maar ook van een hyperkapitalisme en een extreme uitbuiting van onbeschermde werknemers.


Duizenden mensen nemen deel aan het afscheid van de slachtoffers. ‘Het reglement was gewoon onvolledig’ getuigt nog iemand. Le Bois du Cazier was geen speling van het lot maar kwestie van menselijk tekortschieten, van falend management.

Ik loop al uren rond op de site. De vele paviljoenen, vaste en tijdelijke exposities doen me naar adem happen. Eén ruimte is opgedragen aan de reddingsteams die uit andere delen van Charleroi kwamen,uit Limburg, Lens in Frankrijk … in de voormalige wasplaats is er de projectie van een hele fraaie film over de industrialisering van Wallonië doorheen de eeuwen. Tijdens de tweede wereldoorlog zijn er in de streek partizanen legers die de Duitse bezetters trachten te dwarsbomen met georganiseerde sabotage-acties, vaak met gevaar voor eigen leven, vaak met deportatie naar Breendonk of Buchenwald of Dachau tot gevolg.


Er is ook aandacht voor het vraagstuk van de opvang, huisvesting en integratie van de Italiaanse mijnwerkers vanaf 1946. Na de verwoesting van de tweede wereldoorlog had België dringend steenkool nodig voor de heropbouw én werkkrachten die er in eigen land onvoldoende waren. Die opvang is aanvankelijk abominabel en slecht geregeld in metalen barakken waar even daarvoor nog Duitse krijgsgevangenen hebben vastgezeten. Wie kan probeert een eigen stek in de stad op de privémarkt te krijgen, de noodzakelijke sociale huisvesting komt slechts traag op gang. Het lijkt wel een hoofdstuk van alle tijden. L’histoire qui se répète continue …


Een schitterend naslagwerk is dat van Gaston Durnez, “Mannen met zwarte gezichten”, een uitgave van Linx+. De jonge journalist slaagt erin om van binnenuit, om zowel narratief als politiserend de situatie van de mijnwerkers te vatten.


WOENSDAG 21 APRIL

Ik denk terug aan Charleroi, de vurige stede gebruikt voetbalcommentator Peter Vandenbrempt vaak voor Luik maar het gaat ook op voor Charleroi denk ik. De eerste aanduidingen voor de stad van de zebra’s las ik ter hoogte van Strépy waar we met een handvol mensen ons vergaapten aan het hijsen van een ferm vrachtschip in een nat bassin naar een heleboel meters hoger, teneinde een enorm hoogteverschil van waterkanalen te overbruggen. Stalen kabels, enorme gewichten en contragewichten tillen een heel dok naar een nieuwe fascinerende hoogte.


Na Binche zoek ik dan via drukke en lelijke steenwegen maar ook verstillende ravels Charleroi op. Alle clichés ten spijt ligt er een dode op een grote asfalten verlaten parking niet ver van het centrale station en het hart van de stad. Er staan tien politiewagens met blauwe zwaailichten en ook ziekenwagens in een circel rond het lijk. Zij keuvelen, het lijkt op een afrekening, de man (of vrouw?) ligt met half ontbloot bovenlijf op de naakte asfalt. Welkom in Charleroi!


Omdat ik goedkoop logeer –soms gratis, bij vrienden, voor zeven of acht euro per nacht- investeer ik in wat achtergrondsdocumentatie over Le Bois du Cazier. Er lage fraaie foto-albums (maar die wegen veel te zwaar) maar het wordt ‘Mannen met zwarte gezichten’ van Gaston Durnez. Het zijn twaalf goed geschreven artikelen over de weinig benijdenswaardige positie van de Belgische mijnwerkers in het algemeen en die van Marcinelle in het bijzonder. Thema’s als gezondheidsproblemen, penibele huisvesting en pensioenen worden op een bevattelijke manier in sappige en concrete woorden gebracht. Elk van de artikelen bevat ook beleidsaanbevelingen, suggesties ter verbetering van het leven van de mijnwerkers en hun gezinnen voor de heren (en enkele dames) volksvertegenwoordigers. Durnez komt heel dicht bij de ervaringswereld van de betrokken (en vaak getroffen) kompels.


Fietsen in de provincie Namen is heel andere koek. Klimmen, vloeken, afzien, genieten, dalen in wisselende volgorde. Olivier is een aangename campingeigenaar. ‘Je bent de eerste van het seizoen’, zegt hij. Er zijn enkele voetbalvelden plaats en ik heb maar twee vierkante meter nodig.

Ik fiets door berg en dal en verlaten bossen. Een hert springt verschrikt op de weg en verdwijnt even snel. In Chimay geeft Philippe me een uitstekende fietskaart. Achttien kilometer naar Mariembourg en een slordige vijfendertig naar Dinant, dat is mijn laatste fietstocht van de reis.


Ik had me verlekkerd op warme soep en pasta maar ontdek dat mijn nieuwe gasbidons niet passen op mijn vuurtje. Ik eindig dus met drie sneetjes peperkoek, twee restjes volkoren brood, een halve pot bio-olijven en een handvol radijzen.


Op de camping in Dinant deel ik een stuk kade aan de Maas met een wel heel dronken Roemeen. We kunnen amper één woord uitwisselen. Er zijn trauma’s van een Frans Vreemdelingenlegioen en een passage in Marakech op de achtergrond. Ik MOET een carablik nuttigen.


Niet alle tentslapers hebben zo’n comfortabel leven als ondergetekende.

Het is goed geweest. Ik ben uitgefietst, uitgekampeerd, ,uitgelezen …


DONDERDAG 22 april ’21

Ik arriveer in Lokeren om 11u10. Ik speel pingpong met Mara, Joachim en Nathan. Ben blij te mogen koken met de restfracties van onderweg. Look uit Doornik, champignons uit Mariembourg, een paprika uit Walcourt.

Tot mijn eigen verbazing zegt Mara ’s avonds dat het lekker is.

40 views
bottom of page